Appellante leidt hieruit af, dat verweerders besloten hebben vijf koopzondagen aan te wijzen. Verweerders geven aan hier ten onrechte het begrip koopzondagen gebruikt te hebben, waar zij het oog hadden op de vijf feestdagen, niet zijnde zondagen, waarop ingevolge de verordening de winkels in Lopik geopend mogen zijn.
Het College volgt de interpretatie van verweerders. Bij het bestreden besluit wordt dus niet voor andere dagen vrijstelling van het bepaalde in artikel 2 van de Winkelsluitingswet verleend, dan met de vaststelling van de verordening reeds gegeven was.
Het College vindt voor deze interpretatie steun in de uitdrukkelijke verwijzing naar de keuze van de raad. Er is geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen, dat de raad voor een openstelling van de winkels op enige zondag gekozen heeft.
Het College constateert vervolgens, dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, voorzover dat gericht zou zijn tegen de brief van verweerders van 31 mei 2000, door appellante niet is aangevochten.
Aan de orde is dan uitsluitend nog de vraag of de beslissing van verweerders op het door appellante gemaakte bezwaar tegen de beslissing van 24 maart 2000 in rechte stand kan houden.
Het College overweegt terzake als volgt.
De beslissing van 24 maart 2000 houdt enerzijds een weigering in om de gemeenteraad voor te stellen een beslissing te nemen op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet. Genoemde weigering kan niet geacht worden een besluit in te houden als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu de raad rechtens ook zonder voorstel van verweerders de bedoelde beslissing kan nemen, is de weigering een voorstel te doen niet als een publiekrechtelijke rechtshandeling aan te merken.
Anderzijds kan - ook al wordt zulks uitdrukkelijk gepresenteerd in het verlengde van de weigering om aan de raad een voorstel te doen - in de beslissing van 24 maart 2000 ook een rechtstreekse afwijzing gelezen worden van het verzoek om koopzon- of feestdagen aan te wijzen. In navolging van partijen en de president in zijn uitspraak van 21 april 2000 zal het College de beslissing van 24 maart 2000 mede als een zodanige afwijzing opvatten.
Dan moet geconstateerd worden, dat op 24 maart 2000 verweerders niet tot aanwijzing van koopzon- of feestdagen bevoegd waren.
Het College zal in het midden laten of een dergelijk bevoegdheidsgebrek in een geval als het onderhavige geheeld kan worden, doordat het bevoegde orgaan lopende de bezwaarprocedure alsnog aan het orgaan dat het besluit in primo genomen heeft de bevoegdheid overdraagt om over de betrokken materie te beslissen.
Weliswaar heeft de gemeenteraad bij zijn, op voorstel van verweerders genomen besluit van 18 april 2000 de bevoegdheid om te beslissen op appellantes vergunningsaanvraag van 5 januari 2000 aan verweerders overgedragen, maar appellante had helemaal geen vergunning aangevraagd. Zij had verzocht over te gaan tot het nemen van een besluit van algemene strekking, namelijk tot verlening van vrijstelling voor een aantal koop(zon)dagen voor het jaar 2000 in de gemeente Lopik.
Hoewel de verwijzing in de tekst van het besluit naar artikel 3 van de Wet erop lijkt te wijzen, dat de raad de bevoegdheid tot aanwijzing van koop(zon)dagen heeft willen overdragen, stelt het College vast, dat verweerders noch de raad beoogd hebben de bevoegdheid van artikel 3, eerste lid, daadwerkelijk aan verweerders te doen toekomen.
Op 9 mei 2000 hebben verweerders de raad immers voorgesteld de verordening vast te stellen en op 30 mei daaropvolgend heeft de raad conform dat voorstel besloten en daarmee de bevoegdheid van artikel 3, eerste lid, van de Wet, die hij op 18 april 2000 overgedragen zou hebben, zelf uitgeoefend.
De raad heeft dusdoende twee besluiten genomen, die naar tekst en inhoud niet met elkaar te verenigen zijn. Het laatst genomen besluit is als eerste afgekondigd en in werking getreden. Dat besluit is in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van de raad om zelf de beslissing te nemen, dat binnen de gemeente Lopik slechts feestdagen en geen zondagen als bijzondere koopdagen worden aangewezen.
In het licht van het voorgaande concludeert het College dat bij het besluit van 18 april 2000 de bevoegdheid van artikel 3, eerste lid, van de Wet niet op rechtsgeldige wijze aan verweerders is overgedragen. Blijkbaar is slechts bedoeld verweerders de bevoegdheid te geven het voorliggende bezwaarschrift af te doen, doch niet om de daartoe in dit geval noodzakelijke belangenafweging ook zelf te voltrekken.
Verweerders waren bijgevolg ook ten tijde van de beslissing op bezwaar niet bevoegd over het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet te besluiten.
Gelet daarop hadden zij het bezwaar gegrond moeten verklaren en hun onbevoegd genomen besluit van 24 maart 2000 moeten herroepen.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Aangezien met de verordening de verlening van vrijstelling voor bijzondere koop(zon)dagen op het gebied van de gemeente Lopik geheel geregeld is en verweerders op het bezwaar nog slechts één besluit kunnen nemen, zal het College zelf in de zaak voorzien.
De gemeente Lopik zal appellante de proceskosten moeten vergoeden tot een bedrag van fl. 1420,--. Daarnaast dienen verweerders het griffierecht te vergoeden.