5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College constateert, dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft aangegeven op welke gronden hij tot het oordeel is gekomen dat appellants bezwaren het besluit van 30 november 1998 niet kunnen aantasten. De door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde overwegingen hebben geen betrekking op hetgeen appellant in zijn bezwaarschrift naar voren heeft gebracht en kunnen de ongegrondverklaring daarvan dus niet dragen. Een en ander vloeit hier voort uit de omstandigheid dat appellant zijn bezwaren niet helder zou hebben uiteengezet. Verweerder heeft het immers niet nodig gevonden appellant te horen en aldus - indien gewenst - een verduidelijking van die bezwaren te verkrijgen. Het College verbindt aan het voorgaande de conclusie, dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ter beantwoording van de vraag of er aanleiding is te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven, overweegt het College het volgende.
5.2 Zowel ten tijde van de oplegging van de heffing als ten tijde van het bestreden besluit gold met betrekking tot 1998 Besluit 1998/1. Het bestreden besluit is dus niet gebaseerd op Besluit 2001/1.
Verweerder ontleent het heffingsbedrag van fl. 4,61 per m2 teeltoppervlakte aan artikel 1 van Besluit 1998/1. Dat deze bepaling aangeeft dat het aldus vastgestelde heffingsbedrag het maximale heffingsbedrag is, is naar het oordeel van het College geen omstandigheid die meebrengt dat verweerder bij de vaststelling van de aan appellant op te leggen heffing een lager bedrag dan fl. 4,61 per m2 diende toe te passen. Hiertoe overweegt het College allereerst dat uit de verdere redactie van artikel 1 van Besluit 1998/1 en het feit dat dit besluit werd vastgesteld op voordracht van de Sectorcommissie Groenten en Fruit kan worden afgeleid, dat artikel 1 van Besluit 1998/1 beoogt uitvoering te geven aan de opdracht, vervat in artikel 4, tweede lid, van de Verordening, zodat artikel 1 ertoe strekt een concreet te hanteren heffingsbedrag te bepalen. Bovendien heeft verweerder ter zitting verklaard dat bij de toepassing van artikel 1 van Besluit 1998/1 ten aanzien van champignontelers altijd een tarief van fl. 4,61 per m2 is gehanteerd. Tenslotte is in dit verband van belang dat verweerder, eveneens ter zitting, heeft verklaard dat Besluit 2001/1 ertoe strekt te verduidelijken welke betekenis toekwam aan Besluit 1998/1 en overeenkomt met de steeds aan Besluit 1998/1 gegeven toepassing.
5.3 Gelet op het vorenoverwogene is de heffing opgelegd in overeenstemming met de in rubriek 2.1 van deze uitspraak weergegeven bepalingen van de Verordening en van Besluit 1998/1. Het beroep zou dan ook alleen kunnen slagen als zou blijken, dat de Verordening of Besluit 1998/1 in strijd zijn met een hogere rechtsregel of overigens in strijd met het recht zijn vastgesteld. De in bezwaar en beroep aangevoerde grief van appellant komt erop neer, dat artikel 1 van Besluit 1998/1 geen toepassing dient te vinden, voorzover het hierin vermelde heffingsbedrag voor cultuurgrond, in gebruik voor de teelt van champignons, meer bedraagt dan fl. 4,-- per m2. Appellant heeft hiertoe, kort gezegd, aangevoerd dat het opleggen van heffingen met inachtneming van dit bedrag, over het gehele teeltoppervlak champignons in Nederland, voldoende is om het volgens hem benodigde bedrag van fl. 4 mln. op te brengen. Genoemde grief zou naar het oordeel van het College alleen kunnen slagen als op basis daarvan vastgesteld zou moeten worden, dat verweerder in redelijkheid niet tot vaststelling van Besluit 1998/1 had kunnen komen en dusdoende in strijd met het verbod van willekeur gehandeld zou hebben.
Verweerder heeft in de in rubriek 3 van deze uitspraak geciteerde passages van zijn antwoord van 22 mei 2001 aangegeven dat, anders dan appellant veronderstelt, de heffingen ertoe strekken een bedrag van fl. 4.475.000,--te financieren. Verweerder heeft hierbij uiteengezet hoe hij tot dit bedrag komt, van welke oppervlakte in 1998 met champignons beteelde cultuurgrond hij uitgaat en hoe hij tot de vaststelling van deze oppervlakte is gekomen. Naar het oordeel van het College heeft verweerder aldus toereikend gemotiveerd waarom het heffingsbedrag fl. 4,61 per m2 dient te bedragen, zodat appellants grief niet kan slagen.
5.4 Het voorgaande brengt mee dat de motivering die verweerder blijkens zijn stellingname in de loop van de rechterlijke procedure aan het door hem genomen besluit ten grondslag wenst te leggen, voldoende is om een besluit van deze inhoud te kunnen dragen. Het College vindt hierin aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.