5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder bij de beoordeling van appellantes registratieaanvraag voor Clindabuc 75 mg, rekening had behoren te houden met (het dossier dat heeft geleid tot) de registratie van Clindabuc 200 mg.
Verweerder meent dat hij hiermee geen rekening kón houden omdat appellante na verweerders brief van 28 november 1995 volledig afzag van verwijzing naar de registratie van Clindabuc 200 mg. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Appellante heeft aanvankelijk bij haar aanvraag verwezen naar de bestaande registratie van Clindabuc 200 mg en deze verwijzing is door verweerder geaccepteerd, naar hij appellante nadien heeft geschreven abusievelijk. Vervolgens heeft appellante een aangepast aanvraagformulier ingediend onder verwijzing naar deze correspondentie, hiervoor in paragraaf 2.2 aangehaald, en naar het oorspronkelijke aanvraagformulier. De aldus gepresenteerde aanvraag heeft verweerder voldoende grondslag geboden bij zijn beoordeling mede rekening te houden met de bestaande registratie van Clindabuc 200 mg.
Verweerder wist trouwens dat appellante nog steeds vond dat met het geregistreerde Clindabuc 200 mg rekening behoorde te worden gehouden, en dat zij verwijzing hiernaar slechts had geschrapt in de veronderstelling dat deze verwijzing volgens verweerder niet acceptabel was, een veronderstelling die later, door verweerders nadere toelichting van 13 juli 2000, onjuist is gebleken.
De conclusie is dat verweerder er bij het bestreden besluit ten onrechte vanuit is gegaan dat hij bij gebreke aan een verwijzing in het aanvraagformulier naar de bestaande registratie van Clindabuc 200 mg, geen rekening kon houden met deze registratie.
5.2 Verweerder heeft het bestreden besluit voorts doen steunen op het ontbreken van klinische studies, die volgens hem destijds voor de registratie van Clindabuc 200 mg ten onrechte niet zijn gevraagd als gevolg waarvan deze registratie op een omissie berust.
Dienaangaande overweegt het College ten eerste dat gesteld noch gebleken is dat deze omissie voor verweerder aanleiding is geweest om (te overwegen) de registratie van Clindabuc 200 mg niet te verlengen of te schorsen.
Voorts is verweerder, blijkens zijn nadere toelichting van 13 juli 2000, van opvatting dat appellante, indien zij haar aanvankelijke verwijzing naar de registratie van Clindabuc 200 mg wel had gehandhaafd, had kunnen volstaan met overlegging van bio-equivalentiegegegevens of een andere rechtvaardiging van extrapolatie. In dat geval, zo leidt het College hieruit af, acht verweerder de hiervoor bedoelde klinische studies niet (zonder meer) noodzakelijk. Naar het College hiervoor in paragraaf 5.1 heeft geconcludeerd, heeft verweerder niet mogen voorbijgaan aan appellantes aanvankelijke verwijzing naar de bestaande registratie van Clindabuc 200 mg.
De conclusie is dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat het ontbreken van klinische studies aan registratie van Clindabuc 75 mg in de weg behoort te staan.
5.3 Verweerder heeft de, bij het bestreden besluit gehandhaafde, afwijzing voorts gebaseerd op het ontbreken van klinische gegevens ter onderbouwing dat de verschillen in samenstelling tussen Clindabuc 200 mg en Clindabuc 75 mg geen effect hebben op veiligheid en werkzaamheid.
Het College overweegt dienaangaande dat, naar appellante heeft gesteld en verweerder niet, althans niet gemotiveerd heeft bestreden, de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling, indicatie, doeldieren en dosering van beide diergeneesmiddelen identiek zijn op de hoeveelheid werkzame stof per tablet na.
Verweerder heeft niet aangegeven, en zonder meer valt ook niet in te zien, welk verschil tussen beide diergeneesmiddelen zou kunnen leiden tot een ongunstiger effect van Clindabuc 75 mg op de veiligheid of de werkzaamheid. Hierbij neemt het College in aanmerking dat bij toediening aan dieren met een lichaamsgewicht van 5 tot 20 kg het lager gehalte aan werkzame stof per tablet Clindabuc 75 mg een meer afgewogen dosering van 10-15 mg werkzame stof per kg lichaamsgewicht lijkt mogelijk te maken, dan het hoger gehalte van Clindabuc 200 mg .
5.4 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die verweerder hieraan ten grondslag heeft gelegd, en derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen.
De slotsom is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Het College acht voorts termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld.