2.2 Op grond van de stukken, waaronder een proces-verbaal van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst dossiernummer nummer (hierna: het FIOD-dossier), en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- A BV (hierna: A) handelt in groenten, fruit, eieren en eiprodukten. Sinds september 1991 is C directeur en enig aandeelhouder van A. A handelde ook wel onder namen D en E, gevestigd te F (Duitsland). Laatstgenoemde onderneming is niet bekend bij de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst in Duitsland.
- In de periode mei tot en met juli 1994 zijn negen zendingen bij de firma T te G (Polen) gekochte suiker in dat land onder geleide van een carnet TIR gesteld. De TIR-carnets zijn aan de Duits-Poolse grens te Neubrandenburg geldig gemaakt voor vervoer naar Nederland (Rotterdam). Vervolgens zijn deze zendingen aan het douanetoezicht onttrokken.
- Blijkens het FIOD-dossier (bijlagen 1/V.1/1 tot en met 16) heeft X, (voormalig) douaneambtenaar, in de periode van 12 oktober 1994 tot en met 20 maart 1995 in een aantal verhoren als verdachte verklaard de bladen 4 van de TIR-carnets, behorende bij voormelde zendingen suiker, op verzoek van en in samenwerking met Y met behulp van gestolen douanestempels valselijk te hebben gezuiverd, waarna deze douanedocumenten in verduisterde dienstenveloppen naar de douane-autoriteiten in Neubrandenburg zijn gezonden.
- Op 19 en 20 oktober 1994 heeft medeverdachte Y verklaard (bijlagen 1/V.2/3 tot en met 6 van het FIOD-dossier) dat hij handelde op verzoek van een andere verdachte - Z - en dat hij van deze heeft begrepen dat de directeur van A de suiker bestelde in Polen, dat de suiker werd geleverd aan een fabriek in Limburg, in de buurt van I en/of J en dat deze directeur aan Z betalingen verrichtte. Laatstgenoemde betaalde volgens Y op zijn beurt Y en medeverdachte X voor het valselijk afstempelen van douanedocumenten.
- In het FIOD-dossier bevinden zich voorts verklaringen van getuigen, waaronder de in Polen gehoorde V, leidinggevende bij de firma T. Deze heeft in een op 21 januari 1995 afgelegde verklaring (bijlage 1/G/12/2 van het FIOD-dossier) verklaard dat T vervolgens de documenten aan E in F (Duitsland) leverde, doch feitelijk aan D, gevestigd te B, waarvan V het kantoor op een foto herkent. Betaling van de partijen geschiedde steeds contant door C of S, waarvan V meent dat deze werknemer was van C. Op 26 februari 1996 heeft V verklaard (bijlage 1/G1/96-1 van het FIOD-dossier) dat de contacten met A aanvankelijk steeds liepen via S, dat hij bij zijn eerste bezoek aan Nederland in mei 1994 een ontmoeting met S en C heeft gehad in een motel in L en dat C een aantal malen aanwezig is geweest bij contante betalingen door S voor door T geleverde partijen suiker. Met betrekking tot de levering van de derde zending suiker heeft V in augustus 1994 middels een in zijn bijzijn door C aan S overhandigde enveloppe de betaling ontvangen.
- De bijlagen 1/G.15, 16 en 19 in het FIOD-dossier behelzen (ambtsedige vertalingen van) verklaringen van Poolse chauffeurs die in 1994 bij T suiker hebben geladen en uiteindelijk hebben vervoerd naar H (I of K). In Nederland belden zij S, die hen vervolgens opwachtte op een parkeerplaats. De chauffeurs gaven onder meer de TIR-carnets af aan S ter afhandeling van de douaneformaliteiten. S was vervolgens bij het lossen van de suiker aanwezig, aldus deze verklaringen.
- Op 9 april 1996 heeft getuige M een verklaring afgelegd (1/G5/96-1 van het FIOD-dossier), onder meer inhoudende dat C hem in 1994 heeft opgebeld met de mededeling dat hij problemen met de douane had in verband met een uit het buitenland afkomstige vrachtwagen met een lading suiker, waar geen papieren bij waren. Op verzoek van C heeft M onder de naam van CC B.V. de partij suiker in de zomer van 1994 in een loods te Rotterdam opgeslagen voor E uit Duitsland. De rekening is via de bank door E voldaan.
- In het FIOD-dossier bevindt zich voorts een aan T gerichte "letter off intent" van C d.d. 21 juni 1994 betreffende een bestelling van 12.500 kg suiker voor week 27/28 (1/D/96-6 van het FIOD-dossier).
- Voorts bevindt zich in het FIOD-dossier, als bijlage 1/D/34, onder het briefhoofd van E een schrijven d.d. 20 mei 1994 aan T, waarin blijkens ambtsedige vertaling aan T wordt verzocht in verband met te late levering van op 6 mei 1994 bestelde suiker een boete te voldoen op de bankrekening van E in Kleef.
- Op 2 april 1996 heeft S - van Poolse origine - verklaard dat hij, zonder dat sprake was van een contract, werkzaam is geweest voor A. In 1993 heeft hij in opdracht van C contact gezocht met de firma T en daarna is hij door C naar T gestuurd om zaken te gaan doen op het gebied van suiker. De betalingen aan T vonden, veelal in aanwezigheid van C, die aan hem het geld gaf, contant plaats in Nederland of Duitsland (bijlage 1/G.4/96-1 van het FIOD-dossier).
- C heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in de periode van 1 tot en met 17 maart 1995 (bijlagen 1/V.7/1 tot en met 6 van het FIOD-dossier) aan de hand van hem getoonde documenten verklaard dat hij in 1994 suiker heeft geleverd aan WW en W te I, dat deze suiker waarschijnlijk via S aan A is geleverd door de in Nederland gevestigde firma LL en dat betaling voor deze leveringen door hem steeds contant aan S geschiedde. Hij kan zich niet herinneren in de relevante periode bij een ander bedrijf suiker te hebben gekocht. Voorts heeft C verklaard in de periode februari 1994 tot en met januari 1995 directeur/enig aandeelhouder te zijn geweest van E te Duitsland en als zodanig uitsluitend bevoegd en verantwoordelijk terzake van deze GmbH.
- Blijkens inlichtingen van de FIOD heeft tot 26 oktober 1993, toen ambtshalve uitschrijving heeft plaatsgevonden, een handelsonderneming LL ingeschreven gestaan in het handelsregister, en is LL per november 1993 bij de Belastingdienst afgevoerd als omzetbelastingplichtige onderneming.
- Bijlagen 1/D/3-14 en 1/D/8-12 bij het FIOD-dossier zijn copie-facturen van handelsonderneming LL te GG aan A d.d. 3 en 17 juni 1994 met betrekking tot de levering op 1 en 15 juni 1994 van onderscheidenlijk 96 en 24 ton fijne kristalsuiker á fl. 1410,- per ton. Als bijlagen bij het FIOD-dossier zijn voorts facturen van A aan WW en W gevoegd met betrekking tot de levering van totaal 192.000 kg suiker in de periode mei/juli 1994.
- Op grond van de inhoud van het FIOD-dossier heeft de inspecteur in verband met het onttrekken van goederen aan het douanetoezicht de volgende UTB's verzonden:
- ten name van C:
met dagtekening 10 c.q. 14 mei 1996 9 UTB's genummerd 611.023e tot en met 611.031e tot een totaal bedrag van
fl. 222.085, 60 aan landbouwheffing bij invoer;
- ten name van A:
met dagtekening 24 mei 1996 9 UTB's genummerd 611.023f tot en met 611.031f tot een totaal bedrag van fl. 222.085, 60 aan landbouwheffing bij invoer.
- Bij brieven van 3 juni 1996, door verweerder ontvangen op 5 juni 1996, hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen voormelde UTB's.
- Verweerder heeft aan beide appellanten de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd bij schrijven van 7 juni 1996, onder mededeling dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd. Bij deze ontvangstbevestigingen heeft verweerder appellanten gewezen op de mogelijkheid op hun bezwaar gehoord te worden.
- Bij brief van 9 juli 1996 heeft verweerder appellanten onder meer gewezen op de mogelijkheid om via de advocaat van C in de strafrechtelijke procedure in het bezit te komen van de relevante (FIOD-)bescheiden, dan wel bij de Belastingdienst op grond van de Wet Openbaarheid van bestuur (WOB) ontheffing te verzoeken van de in het algemeen geldende geheimhoudingsplicht.
- Namens appellanten is bij brieven van 2 juli 1996 en 16 augustus 1996 verzocht om uitstel van de motivering, waarbij tevens is gewezen op het feit dat het onderzoek in de strafzaak tegen C is aangehouden.
- Vervolgens heeft verweerder, onder mededeling dat de UTB's zijn gebaseerd op het naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek opgemaakte FIOD-rapport en de daaruit blijkende betrokkenheid van appellanten bij onttrekking aan het douanetoezicht, bij schrijven van 29 augustus 1996 de termijn voor het indienen van de motivering verlengd tot 23 september 1996. Hierop hebben appellanten verweerder bij brief van 23 september 1996 verzocht meer specifiek aan te geven naar welke 'feiten' in het omvangrijke FIOD-dossier verweerder verwijst.
- Bij brief van 26 september 1996 heeft verweerder onder nadere uiteenzetting van de zijns inziens van belang zijnde feiten aan appellanten een laatste uitstel verleend tot 14 oktober 1996. Hierbij heeft verweerder nogmaals gewezen op de mogelijkheid ontheffing van de geheimhouding te vragen en voorts de mogelijkheid geboden tot inzage in het FIOD-dossier. Voorts heeft verweerder appellanten bij de brief van 26 september 1996 nogmaals gewezen op de mogelijkheid desgewenst een afspraak te maken voor een mondelinge toelichting van hun bezwaren. Appellanten hebben van de hiervoor vermelde mogelijkheden geen gebruik gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
- Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 7 mei 1997 is C veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van fl. 100.000,-- wegens overtreding van artikel 225 juncto artikel 47 WvS, meermalen gepleegd (medeplegen van opzettelijk uitlokken van valsheid in geschrift). Tegen dit vonnis heeft C appèl ingesteld.
De uitkomst van het hoger beroep is het College niet bekend.
De strafzaak tegen A is geseponeerd.