5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van het Besluit omdat er sprake is van een omkeerbare voorziening, die niet wordt ingezet ten behoeve van een industrieel productieproces. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
Niet in geschil is dat de onderhavige voorziening omkeerbaar is en niet wordt ingezet ten behoeve van een industrieel productieproces. In geschil is het standpunt van verweerder dat niet wordt voldaan aan de omschrijving van categorie 4, aanhef en onder a, in de bijlage van het Besluit, zoals die luidde in het jaar 1996.
Het College is van oordeel dat hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als een juiste uitleg van die bepaling. Hiertoe overweegt het College als volgt.
Appellante heeft, zoals hierboven in rubriek 4 weergegeven, naar voren gebracht - en door verweerder is dit ook niet weersproken - dat het kennelijk niet de bedoeling is geweest om bij het Besluit en de bijlage van 1996 in voornoemde categorie 4, aanhef en onder a, een systeem als het onderhavige van subsidiëring uit te sluiten. Appellante heeft in de bezwaarprocedure haar hierboven uiteengezette standpunt uitdrukkelijk naar voren gebracht.
Bij zijn oordeel heeft het College mede betrokken de verklaring van verweerder ter hoorzitting van 10 juni 1999 dat het de bedoeling van de tekstwijziging van categorie 4a in de bijlage van 1996 was om subsidieaanvragen voor airco-units, onder het mom van een warmtepomp, van subsidie te weren, en dat daarbij kennelijk niet is gekeken naar het soort systemen als waarvan hier sprake is en dit systeem aldus buiten de boot valt. Hierbij wordt tevens betrokken de verklaring van verweerder ter zitting bij het College dat de omschrijving in 1996 te strikt was. Voorts wordt bij dit oordeel betrokken de verklaring van verweerder dat als gevolg van die te strikte omschrijving, sommige systemen niet voor subsidiëring in aanmerking kwamen, terwijl het wenselijk was dat zulks wel geschiedde. Verder acht het College hierbij van belang de verklaring van verweerder dat in 1997 in de desbetreffende regeling een andere formulering is gekozen teneinde te voorkomen dat systemen als van appellante niet voor subsidiëring in aanmerking zouden komen.
Ook wordt hierbij de verklaring van verweerder in aanmerking genomen dat het onderhavige systeem onder de omschrijving van 1997 valt. Het College voegt hieraan toe dat, naar partijen hebben verklaard, het hier het enige geval betreft van een aanvraag om subsidie onder voornoemde categorie in het jaar 1996 voor een systeem als het onderhavige.
Daarbij komt, naar het oordeel van het College, dat blijkens de tekst in de aanhef in voornoemde categorie 4a, doel en strekking van deze bepaling is, om die voorzieningen te subsidiëren, die strekken tot het verminderen van het energieverbruik, middels het opwaarderen van laagwaardige naar hoogwaardige warmte, zodanig dat de hoogwaardige warmte nuttig wordt aangewend, zoals dit ook in dit systeem geschiedt, welke voorzieningen zowel voor als na 1996 steeds zijn gesubsidieerd.
In het licht van het hiervoor overwogene moet naar het oordeel van het College de hierbedoelde bepaling zo worden uitgelegd dat een voorziening als van appellante niet onder de daar bedoelde uitzondering van omkeerbare systemen valt.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit berust op een onjuiste uitleg van de onderhavige bepaling, zodat dit besluit dient te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van appellante moeten beslissen, met inachtneming van het hierboven gestelde.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.420,--.