ECLI:NL:CBB:2001:AD4769
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.E. Doolaard
- Th.J. van Gessel
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen
In deze zaak heeft de Maatschap A, vertegenwoordigd door drs. J.A.M. Beek, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het beroep betreft een beslissing op bezwaar tegen een eerdere goedkeuring van een aanvraag voor steun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. De aanvraag, ingediend op 29 april 1999, betrof een oppervlakte van 4,60 hectare zomertarwe en 28,04 hectare met verschillende gewassen. De uitvoeringsdienst LASER constateerde echter dat de opgegeven oppervlakte afweek van de werkelijke oppervlakte en heeft de aanvraag goedgekeurd voor een oppervlakte voederareaal van 4,60 hectare. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat er een vergissing was gemaakt in de bijdragecode, en dat de aanvraag niet correct was behandeld.
De procedure begon op 4 februari 2000 met de indiening van het beroepschrift. Tijdens de zitting op 22 februari 2001 werd het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven te reageren op het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Na verdere stukkenwisseling vond een tweede zitting plaats op 6 september 2001. De Minister stelde dat de aanvraag correct was beoordeeld en dat er geen sprake was van een kennelijke vergissing, omdat de gegevens in de aanvraag zelf geen ongerijmdheden vertoonden. Appellante voerde aan dat de aanvraag niet op de juiste wijze was behandeld en dat de vergissing in de bijdragecode duidelijk was.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister op goede gronden had besloten en dat er geen sprake was van een klaarblijkelijke fout in de aanvraag. Het College verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het benadrukte dat de beoordeling van aanvragen in 1999 was aangepast en dat alleen gegevens uit de aanvraag zelf in aanmerking werden genomen. De beslissing van de Minister werd bevestigd, en het College oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.