ECLI:NL:CBB:2001:AD3813
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. Kuiper
- A. Bruining
- Rechtspraak.nl
Tijdige indiening van een aanvraag voor S&O-verklaring en de gevolgen van termijnoverschrijding
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 september 2001 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante A, vertegenwoordigd door haar directeur C, en de Minister van Economische Zaken. Het geschil betreft de weigering van de Minister om de aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring in behandeling te nemen, omdat deze aanvraag niet tijdig was ingediend volgens de eisen van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De aanvraag was op 17 december 1998 ingediend, terwijl de deadline volgens artikel 24 van de WVA op 11 december 1998 lag.
De procedure begon op 20 mei 1999 met de indiening van het beroepschrift door appellante tegen het besluit van de Minister van 12 april 1999. Tijdens de zitting op 14 december 2000 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellante voerde aan dat de vertraging in de indiening van de aanvraag te wijten was aan een verhuizing van het bedrijf, wat de organisatie en tijdsbesteding had bemoeilijkt. De Minister handhaafde echter zijn besluit, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.
Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij redelijke maatregelen had getroffen om de aanvraag tijdig in te dienen. De argumenten van appellante werden niet als voldoende geacht om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de verantwoordelijkheden van aanvragers in het kader van de WVA.