Verweerder 1 en 2 zijn bedrijfslichamen als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie en ingesteld bij respectievelijk de Instellingsverordening akkerbouwproductschappen 1997 en de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998.
Verweerder 1 is ingesteld voor onder meer ondernemingen waar akkerbouwgewassen worden geteeld. Verweerder 2 is ingesteld voor ondernemingen waar tuinbouwgewassen worden geteeld.
Bij artikel 2 van de Heffingsverordening HPA fonds pootaardappelen oogst 1999 is bepaald dat de ondernemer, die in enig kalenderjaar een onderneming drijft, verplicht is voor dat jaar aan het hoofdproductschap de volgende heffingen te betalen:
a. een areaalheffing (…)
b. een plombeheffing (…)
Ingevolge artikel 1, sub g , is ondernemer de natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming drijft waarvoor het hoofdproductschap is ingesteld.
Artikel 3, vijfde lid, bepaalt dat de heffing bestemd is voor het Fonds pootaardappelen.
Bij artikel 2 van Verordening HPA financieringsheffing teeltaangelegenheden 1997 is bepaald dat de ondernemer, die in enig kalenderjaar een onderneming drijft, verplicht is voor dat jaar aan het hoofdproductschap een heffing te betalen.
Ingevolge artikel 1, sub g, is ondernemer de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het hoofdproductschap is ingesteld.
Ingevolge artikel 11 juncto artikel 1 , sub f, zijn de heffingen bestemd voor de huishoudelijke uitgaven van de Commissie Teeltaangelegenheden van verweerder 1.
Bij artikel 2 van de Heffingsverordening HPA fonds teeltaangelegenheden 1997 is bepaald dat de ondernemer die in enig kalenderjaar een onderneming drijft, verplicht is voor dat jaar aan het hoofdproductschap een heffing te betalen.
Ingevolge artikel 1 , sub g, is ondernemer de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het hoofdproductschap is ingesteld.
Ingevolge de toelichting bij deze verordening zijn de opgelegde heffingen bestemd voor de uitgaven van het Fonds teeltaangelegenheden.
Bij artikel 2 van de Heffingsverordening HPA fonds consumptieaardappelen 1997 is de ondernemer, die in enig jaar een onderneming drijft, verplicht voor dat jaar aan het hoofdproductschap een heffing te betalen. Ingevolge artikel 1, sub g, is ondernemer de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft, waarvoor het hoofdproductschap is ingesteld.
Blijkens de toelichting van deze verordening zijn de opgelegde heffingen bestemd voor de uitgaven van verweerders Fonds consumptieaardappelen.
Bij artikel 2 van Verordening PT bijzondere heffing 1998 is bepaald dat de ondernemer, die in enig jaar een tuinbouwonderneming drijft, verplicht is voor dat jaar aan het productschap een heffing te betalen. Ingevolge artikel 1, sub a en b, is ondernemer degene die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld.
Ingevolge artikel 11 wordt de netto-opbrengst van deze heffingsverordening gestort in het Financieringsfonds Bijzondere Groenten- en Fruitbelangen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 15 oktober 1999 heeft verweerder 1 de hiervoor onder rubriek 1 omschreven heffing pootaardappelen opgelegd tot een bedrag van fl. 701,--.
- Op 30 november 1999 heeft verweerder 1 de hiervoor onder rubriek 1 omschreven heffing financierings- en fondsheffingen opgelegd tot een bedrag van fl. 824,26
- Op 30 november 1999 heeft verweerder 2 de hiervoor onder rubriek 1 omschreven heffing bijzondere heffing PT opgelegd tot een bedrag van fl. 82,35.
- Tegen genoemde drie heffingsnota's heeft appellant bij een niet gedateerde brief, die op 8 december 1999 bij verweerder 1 werd ontvangen, bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 10 januari 2000 heeft verweerder 1 appellant er op gewezen dat het bezwaar tegen de heffing pootaardappelen niet binnen de termijn van 6 weken genoemd in artikel 6:7 van de Awb is ingediend. Appellant is daarom uitgenodigd aan te geven of er redenen waren op grond waarvan het hem redelijkerwijs niet te verwijten zou zijn dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
- Bij brief van 12 januari 2000 heeft appellant daarop als volgt gereageerd: