ECLI:NL:CBB:2001:AD3426
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris inzake tegemoetkoming schade door klassieke varkenspest
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 augustus 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, een varkenshouder, en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin deze op bezwaar van appellant had beslist over een tegemoetkoming in de schade die appellant had geleden door de preventieve ruiming van zijn varkens in verband met de uitbraak van klassieke varkenspest. De procedure begon op 7 januari 1999, toen appellant een beroepschrift indiende tegen het besluit van 7 december 1998, dat voortvloeide uit een eerder besluit van 9 juni 1997, waarin aan appellant een tegemoetkoming was toegekend op basis van de taxatiewaarde van zijn varkens.
Tijdens de zitting op 17 juli 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellant stelde dat de taxatie van zijn varkens niet correct was, omdat de varkens bij de daadwerkelijke ruiming een hoger gewicht hadden dan bij de taxatie was vastgesteld. Hij eiste een vergoeding voor het gewichtsverschil en de kosten die hij had gemaakt om de varkens in leven te houden gedurende de periode tussen taxatie en ruiming. De Staatssecretaris verweerde zich door te stellen dat de schadevergoeding een gesloten stelsel is en dat de kosten die appellant had gemaakt, onderdeel uitmaken van het normale bedrijfsrisico.
Het College oordeelde dat de grieven van appellant zich in wezen richtten tegen de taxatie en dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid van de taxatie had kunnen uitgaan. Het College bevestigde dat de periode van zes dagen tussen taxatie en ruiming niet onredelijk was en dat de Staatssecretaris niet verplicht was om opnieuw te taxeren. Het College verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij het oordeelde dat de Staatssecretaris terecht geen aanvullende schadevergoeding had toegekend, omdat de schade die niet onder de wet viel, als normaal bedrijfsrisico moest worden aangemerkt.