4. De middelen van beroep
Appellante heeft, samengevat weergegeven, tegen de bestreden tuchtbeslissing de volgende middelen voorgedragen.
4.1 Ten onrechte heeft de raad van tucht de klacht van appellante tegen betrokkenen, dat zij relaties van appellante hebben uitgespannen, ongegrond verklaard.
Appellante heeft daartoe aangevoerd dat betrokkenen tijdens het dienstverband met appellante relaties van appellante hebben benaderd en ongevraagd hun diensten aan die relaties hebben aangeboden. Betrokkenen hebben een 38-tal relaties van appellante met de daaraan gelieerde dochter- en zuster-vennootschappen, zijnde driekwart van de praktijk van appellante, naar het door hen zelf opgerichte kantoor KBS meegenomen en opdrachten van die relaties aanvaard, als gevolg waarvan appellante een omzetverlies van f 1.000.000,- tot f. 1.200.000,- heeft geleden. Betrokkenen zijn hiertoe overgegaan ofschoon de besprekingen over het participeren van betrokkenen in appellante nog niet waren afgerond.
Betrokkenen waren er van op de hoogte dat de directeur/groot-aandeelhouder van appellante slechts enkele maanden voor het vertrek van betrokkenen bij appellante, vergaande financiële verplichtingen was aangegaan in verband met diens overname van een andere praktijk.
4.2 Ten onrechte heeft de raad van tucht de klacht van appellante tegen betrokkenen, dat zij de aldus verworven opdrachten hebben aanvaard zonder hierover met appellante collegiaal te voeren, ongegrond verklaard.
Appellante heeft hiertoe aangevoerd dat betrokkenen ingevolge artikel 31 van de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) gehouden waren collegiaal overleg met appellante te voeren. Betrokkenen dienen te worden beschouwd als accountants aan wie in de zin van artikel 31 GBR-1994 het verzoek is gedaan een opdracht te aanvaarden. Voornoemd artikel bevat een onvoorwaardelijk verbod om zonder voorafgaand collegiaal overleg met de vorige accountant, een opdracht te aanvaarden. Uit voornoemd artikel vloeit voort dat collegiaal overleg zich niet beperkt tot het verstrekken van vakinhoudelijke inlichtingen. Het moge zo zijn dat vakinhoudelijke inlichtingen niet meer gevraagd behoefden te worden aan appellante, doch betrokkenen dienden ook overleg te voeren over het overnemen van de relaties en dossiers van appellante en de hierdoor ontstane problemen op financieel- en personeelsgebied. Betrokkenen hadden dit collegiaal overleg moeten voeren met degenen die bij appellante de leiding hadden.
4.3 Betrokkenen hebben gegevensbestanden uit de loonadministratie van een groot aantal relaties van appellante die door betrokkenen zijn overgenomen, gekopieerd dan wel doen kopiëren met de kennelijke bedoeling om deze salarisadministratie voor de overgenomen relaties te gaan gebruiken.
Ter onderbouwing van deze grief heeft appellante aangevoerd dat deze klacht in de procedure bij de raad van tucht reeds aan de orde is geweest en niet is komen te vervallen.
Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht bij de raad van tucht is door appellante weliswaar ontkend dat dossiers en/of dossierkasten met inhoud door appellante zijn meegenomen, doch deze ontkenning had geen betrekking op de klacht met betrekking tot het kopiëren van gegevens.
4.4 Betrokkenen hebben jegens appellante samengespannen.
Ter onderbouwing hiervan heeft appellante aangevoerd dat betrokkenen tijdens hun dienstverband met appellante plannen hebben beraamd voor het oprichten van een nieuw accountantskantoor, daarvoor kantoorruimte in Maastricht hebben gezocht en bij de uiteindelijke keuze van de kantoorvestiging gebruik hebben gemaakt van kennis opgedaan tijdens dat dienstverband. Voorts hebben zij relaties en werknemers van appellante meegenomen zonder collegiaal overleg te plegen. Hiermee hebben betrokkenen appellante grote schade berokkend. Appellante heeft in dit verband gewezen op de diverse getuigenverklaringen in de civiele procedure die is gevoerd tussen appellante en betrokkenen.
Appellante is van oordeel dat de klachten, hierboven weergegeven onder 4.1 tot en met 4.4, geen betrekking hebben op vaktechnische regels. Appellante is evenwel van oordeel dat betrokkenen met vorenomschreven handelen de zorgvuldigheidsverplichtingen die voortvloeien uit de vroegere arbeidsrelatie tussen haar en betrokkenen, de collegiale verhoudingen en de eer van de stand van de registeraccountants alsmede de artikelen 30 en 31 GBR-1994 hebben geschonden.