In de Energielijst 1998 is onder code 210403 bepaald dat de isolatie dient te bestaan uit isolatiemateriaal met een R-waarde van tenminste 3,0 m2 K/W. Niet in geschil is dat de R-waarde wordt bepaald door de dikte van het materiaal te delen door de lambda-waarde. Het College is van oordeel uit de genoemde omschrijving in rubriek 210403 van de Energielijst 1998 voortvloeit dat, in het onderhavige geval, het isolatiemateriaal niet voldoet aan het vereiste van een warmteweerstand R-waarde van tenminste 3,0 m2 K/W. Het College hecht hierbij beslissend belang aan de hieromtrent door appellante op 1 december 1998 verstrekte gegevens, te weten het faxbericht van 26 november 1998 en de daarbij gevoegde brochure van de leverancier van het isolatiemateriaal, Bouwmaatschappij Roosendaal.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder op goede gronden uit die opgave kunnen concluderen dat het onderhavige isolatiemateriaal, met een dikte van 80 mm, een lambda-waarde van 0,027 W/m.K heeft, zodat op basis van die lambda-waarde, conform hierboven genoemde berekening, de R-waarde 2,962962962 m2K/W (0,08m:0,027 W/mK) bedraagt, aldus niet tenminste 3,0 m2 K/W als is vereist in rubriek 210403.
Het door appellante overgelegde meetrapport van de leverancier van het isolatiemateriaal, waaruit een lambda-waarde van 0,022 W/m.K blijkt, biedt op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Gelet op de eerdere, hierboven genoemde, door appellante zelf overgelegde gegevens, valt niet in te zien waarom aan dit door appellante nadien overgelegde rapport, meer betekenis zou moeten worden toegekend.
Appellante heeft nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte de R-waarde op twee decimalen heeft afgerond nu een dergelijke bepaling niet in NEN 1068 is opgenomen. Het College overweegt hieromtrent dat blijkens het bepaalde in rubriek 210403 de R-waarde wordt bepaald conform NEN 1068. In NEN 1068, zoals hierboven in paragraaf 2.1 weergegeven en ter zitting door verweerder toegelicht, is bepaald dat de R-waarde op twee decimalen nauwkeurig wordt berekend. De stelling van appellante dat de leverancier een andere berekeningsmethode hanteert, acht het College gelet op het vorenstaande, dan ook zonder betekenis. Evenmin komt aan het door appellante overgelegde rapport 'Goedkeuring/attestering en certificatie van l-waarden in de Benelux' de betekenis toe die appellante kennelijk voorstaat, reeds omdat dit rapport niet in Nederland is geratificeerd.
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van het College terecht de R-waarde van 2,962962962 m2K/W op twee decimalen afgerond en aldus op 2,96 bepaald. Met het vorenstaande staat vast dat niet wordt voldaan aan de omschrijving in code 210403 waarin is bepaald dat de R-waarde tenminste 3,0 m2K/W dient te bedragen.
Het College overweegt voorts dat, naar verweerder onbestreden heeft gesteld, zowel de brochure van de leverancier, als de NEN 1068 uitgaat van waarden die in de praktijk op zullen treden, zodat niet kan worden gezegd dat verweerder te dezen een divergerend beleid volgt, dan wel verweerder aanleiding zou moeten zien om meer betekenis toe te kennen aan het rapport van de leverancier, waarin van een andere waarde wordt uitgegaan, namelijk de waarde gemeten na de productie van het materiaal.
Ten slotte overweegt het College dat uit het bepaalde bij artikel 11, eerste lid, eerste volzin, onderdeel b, van de Wet IB volgt dat voor het afgeven van een energieverklaring niet alleen is vereist dat het gaat om investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie, maar ook dat die investeringen als zodanig zijn aangewezen bij ministeriële regeling. Dit leidt ertoe dat, nu geen algemeen verbindend voorschrift of rechtsregel is aan te wijzen, waaruit voor de regelgever enige verdere normering voortvloeit inzake het opnemen van energiebesparende bedrijfsmiddelen op de Energielijst 1998, de opsomming in deze lijst als een limitatieve moet worden beschouwd waarbij een strikte uitleg van de daarin opgenomen omschrijvingen van bedrijfsmiddelen en onderdelen van bedrijfsmiddelen past.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.