5. De beoordeling van het geschil
Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder terecht heeft beslist dat van het project 'ontdooien van vleesproducten', uitsluitend het onderdeel 'computerbesturing ontdooiproces (met inbegrip van walking fans)' voor subsidie in aanmerking komt en niet de onderdelen 'samenvoeging koelcircuits' en 'terugwinning warmte in tunnel'. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt.
Hetgeen partijen verdeeld houdt, betreft allereerst de vraag of de onderdelen 'samenvoeging koelcircuits' en 'terugwinning warmte in tunnel' voldoen aan de voorwaarden, neergelegd in het Besluit in artikel 1, eerste volzin, onderdelen g en h, en aangemerkt kunnen worden als demonstratie- of markintroductieproject.
Het College is, gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, zoals hierboven in rubrieken 3 en 4 weergegeven, van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat dit niet het geval is.
Het College overweegt hiertoe dat hetgeen appellante heeft aangedragen onvoldoende grond biedt aan de opvatting dat hier sprake is van voor Nederland nieuwe (toepassing van) apparaten, systemen of technieken (demonstratieproject) dan wel van apparaten, systemen of technieken die reeds eerder zijn gedemonstreerd maar die in Nederland nog niet gebruikelijk zijn (marktintroductieproject). Ook appellante heeft gesteld dat ombouw van compressoren een reeds bestaande techniek betreft. Dat, naar appellante heeft verklaard, de samenvoeging van de installaties noodzakelijk is ter verkrijging van voldoende condensorwarmte, zulks de toepassing van het model gestuurd ontdooien mogelijk maakt en energiebesparing bewerkstelligt, alsmede dat de warmtewisselaars noodzakelijk zijn om de afvalwarmtestroom van lage temperatuur te kunnen benutten, doet aan het voorgaande niet af. Aan de stelling van appellante dat het project in zijn geheel niet eerder op deze wijze is uitgevoerd, kan, gelet op het vorenstaande, evenmin die betekenis worden toegekend, die appellante kennelijk wenst. Wat van deze stellingen van appellante ook zij, deze laten onverlet dat aan voornoemde bepalingen van het Besluit behoort te worden voldaan, waarvan in dit geval geen sprake is.
Hetgeen partijen voorts verdeeld houdt betreft de vraag of verweerder gehouden is subsidie te verlenen voor voornoemde onderdelen op grond van - zo heeft het College verstaan - het gelijkheidsbeginsel. Het College overweegt hieromtrent dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder aan de onderhavige aanvraag gelijke aanvragen voor warmteterugwinningssystemen wel heeft gehonoreerd. Appellante heeft niet aangegeven welke, haar inziens gelijksoortige, projecten verweerder volledig zou hebben gesubsidieerd. Hiertegenover staat de gemotiveerde stelling van verweerder dat in 1997 naast het onderhavige project voor twee projecten waarin terugwinning aan de orde was, slechts op onderdelen subsidie is verleend, dat daarbij geen onderdelen zijn gesubsidieerd die bij appellante niet subsidiabel worden geacht, en dat die projecten eveneens aangemerkt zijn als markintroductieproject. Het College is in verband met het voorafgaande van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Tot slot is aan de orde het antwoord op de vraag of door toezeggingen dan wel mededelingen die aan verweerder kunnen worden toegerekend, bij appellante gerechtvaardigd te achten verwachtingen zijn gewekt, die verweerder in dier voege had behoren te honoreren, dat hij aan appellante subsidie voor het gehele project had behoren te verlenen.
Het College beantwoordt die vraag eveneens ontkennend en overweegt dienaangaande het volgende.
Hetgeen namens appellante naar voren is gebracht omtrent de wijze waarop verweerder contacten heeft gelegd met appellante ter uitvoering van de MJA en de mededelingen die medewerkers van verweerder in dat verband zouden hebben gedaan omtrent het onderhavige project, kan naar het oordeel van het College geen grond bieden aan de opvatting dat daardoor bij appellante rechtens te eerbiedigen verwachtingen in bovengenoemde zin zijn gewekt. Weliswaar hebben tussen appellante en twee ambtenaren van verweerder besprekingen plaatsgevonden over de subsidiëring van het onderhavige project, doch hetgeen partijen hierover naar voren hebben gebracht, zoals hierboven weergegeven in rubrieken 3 en 4, heeft het College niet tot de overtuiging kunnen brengen dat namens verweerder op enigerlei wijze appellante te kennen is gegeven dat haar aanvraag op alle onderdelen, aldus ook voor de onderdelen 'samenvoeging koelcircuits' en 'terugwinning warmte in tunnel' gehonoreerd zou worden.
Hieruit volgt dat het beroep ongegrond moeten worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.