4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In onderhavig geval gaat het om een relatief kleine partij oilfish, per verzegelde vriescontainer tezamen met andere diepgevroren visproducten verscheept door één en dezelfde Indonesische producent. De zegels van de vriescontainer zijn in aanwezigheid van de betreffende veterinaire- en douaneautoriteiten verbroken en alle daarin aanwezige producten zijn in één keer ten invoer aangeboden. Dat de partij oilfish dezelfde herkomst had als de overige zich in de vriescontainer bevindende producten is boven iedere twijfel verheven.
Alle overige zich in de vriescontainer bevindende visproducten waren volledig van de benodigde merktekens voorzien en ook overigens was er geen enkele bemerking ten aanzien van de documentencontrole of de materiële controle, noch ten aanzien van de oilfish, noch ten aanzien van de overige visproducten.
Ongeveer gelijktijdig is ten aanzien van een door appellante in Bremerhaven ten invoer aangeboden partij vis waar zich een gelijksoortig probleem voordeed, wel de gelegenheid geboden de omissie te herstellen.
Ten onrechte betoogt verweerder dat het Warenwetbesluit de afwezigheid van merktekens als een absolute weigeringsgrond voorschrijft. Hiermee ontneemt verweerder de rechtmatigheid aan het bepaalde in de Instructie, welke juist de mogelijkheid van herstel van dergelijke omissies toelaat.
Ook de bewering van verweerder dat het onmogelijk is om de herkomst van de partij vis vast te stellen, is zowel feitelijk als logisch onhoudbaar.
Feitelijk wees immers niets erop dat de betreffende partij oilfish van enige andere herkomst kon zijn dan de overige zich in dezelfde verzegelde vriescontainer bevindende, wel deugdelijk gemerkte, visproducten. De bewering van verweerder is onlogisch, omdat aan de bewering dat de herkomst bij de overeenstemmingscontrole niet zou zijn vast te stellen, de nu juist te bewijzen premisse ten grondslag ligt dat de overeenstemming uitsluitend zou zijn vast te stellen aan de hand van reeds aanwezige merktekens. Deze premisse is echter onjuist.
Voorts dient verweerder, zoals ook de VWS-commissie bezwaarschriften heeft overwogen, de Instructie aan te merken als bekend gemaakt beleid. De wijze waarop verweerder toetst aan de Instructie is niet zuiver. Ten onrechte stelt verweerder dat de gevallen waarin herstel wordt toegestaan, beperkt zou zijn en dat in verband met punt 4.2.3. van de Instructie gedoeld zou worden op "onregelmatigheden van niet wezenlijk belang". In de Instructie wordt deze terminologie niet gebezigd. De Instructie draagt juist imperatief aan de dierenarts op om herstel toe te laten, mits er een vervangende verklaring van de dierenarts van het land van herkomst wordt gepresenteerd. Alvorens herstel toe te laten, dient de dierenarts vast te stellen dat geen sprake is van een structurele omissie.
In het onderhavige geval heeft de dierenarts, ondanks dit voorschrift, niets dienaangaande onderzocht. Verweerder toetst in plaats daarvan aan een ander criterium dan de Instructie aangeeft.
In casu is geen sprake van een structurele omissie in de zin van de Instructie en evenmin van een onregelmatigheid van wezenlijk belang, gesteld al dat met dit begrip rekening zou moeten worden gehouden.
Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd, onder de gelijktijdige bepaling dat appellante in de gelegenheid zal worden gesteld om alsnog de benodigde merktekens op de oilfish aan te brengen. Eveneens dient de schade die appellante heeft geleden en zal lijden in de vorm van de afgenomen (verkoop)waarde van de partij, de door haar gemaakte en te maken kosten van vriesopslag en handling, alsmede overige kosten, door verweerder te worden vergoed.
Ter zitting is hier onder meer het volgende toegevoegd.
De tekst van Bijlage V bij het Warenwetbesluit Visserijproducten vermeldt uitdrukkelijk dat met het oog op de keuring de betreffende gegevens, zijnde het land van verzending en het erkenningsnummer, niet noodzakelijkerwijs op de verpakking dienen te zijn aangebracht, maar dat evenzo een vermelding van die gegevens op de geleidedocumenten toereikend is. Verweerder citeert in het verweerschrift uit een voor appellante onbekende tekst van het Warenwetbesluit.
De door verweerder geponeerde stelling dat het een door partijen erkend en vaststaand feit zou zijn dat de individuele colli van de onderhavige partij vis ieder van merktekens dient te worden voorzien, is fundamenteel onjuist. In onderhavig geval hebben de geleidedocumenten aantoonbaar alle op grond van het Warenwetbesluit voorgeschreven vermeldingen bevat. Appellante heeft derhalve vanaf het begin aan alle geldende eisen voldaan.
Bij brief van 31 mei 2001 heeft appelante daar onder meer het volgende aan toegevoegd:
" Interseafish heeft geen redenen om aan te nemen dat de ten tijde van de voorvallen waarop deze zaak betrekking heeft geldende tekst van bijlage V bij de Warenwetregeling visserijproducten en tweekleppige weekdieren, een andere zou zijn dan zoals vermeld in de door Mr Dorrepaal ten laatste gepresenteerde kopie van de Staatscourant nr 107 van 10 juni 1997."