Nu de Landbouwwet uitdrukkelijk is genoemd in de memorie van toelichting, maar niet is aangepast, moet worden aangenomen dat er bewust voor is gekozen om de daarin opgenomen subsidiegrondslagen te handhaven.
Naar het oordeel van het College geldt met betrekking tot de bevoegdheid inzake de behandeling van geschillen dat de bijzondere regeling in de Landbouwwet die beroep mogelijk maakt bij het College, voorgaat boven de algemene regeling in de Kaderwet LNV-subsidies.
Gelet op het vorenoverwogene is het College derhalve bevoegd van het onderhavige beroep kennis te nemen.
5.2 De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat het argument van appellant, inhoudende dat het echte doel van de Regeling slechts was het bevorderen van bos en bosproducten, geen doel treft.
Uit de in rubriek 2.1 van deze uitspraak aangehaalde overweging uit de considerans van
Verordening (EEG) nr. 2080/92 kan slechts worden geconcludeerd dat aan de Verordening
een tweeledig doel ten grondslag ligt, namelijk verkleining van het tekort aan bosbouw-producten en het uit productie nemen van landbouwgronden. De Verordening maakt het mogelijk verschillende typen van steun te verlenen ter stimulering van bebossing van voordien voor de landbouw gebruikte grond.
Ook uit het feit dat de Verordening in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, de mogelijkheid creëert voor compensatie van inkomensverlies als gevolg van bebossing van landbouwgrond, hetgeen naar nationaal recht was uitgewerkt in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling, kan niet worden afgeleid dat de stelling van appellant juist is. Evenmin wijst de in artikel 8, aanhef en onder b, van de Regeling neergelegde verplichting om de landbouwgrond waarop de bijdrage van toepassing is uit produktie te nemen en te houden in deze richting.
Voorts volgt het College verweerder in diens betoog dat met de wijzigingen van de Regeling in 1995 en 1996 niet is beoogd de tweeledige doelstelling van de onderhavige subsidieverlening te verlaten, nog daargelaten of zulks gelet op de Verordening wel mogelijk zou zijn. Daarmee staat voor het College vast dat naast het verkleinen van het tekort aan bosbouwproducten ook het uit productie nemen en houden van landbouwgrond een wezenlijk doel van de Regeling is.
Verweerder heeft derhalve terecht getoetst of appellant heeft voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden, zoals ten tijde van het bestreden besluit waren neergelegd in artikel 8, aanhef en onder b, van de Regeling.
Niet in geschil is dat met de door appellant gerealiseerde bebossing landbouwgrond uit productie is genomen.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het bosperceel gedurende de periode dat daar varkens rondwroetten uit productie is gebleven. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat appellant in de periode oktober/december 1997, zonder dat hij daarvoor toestemming van verweerder had en zelfs zonder enig vooroverleg, de grond waarvoor hem een bijdrage is toegekend structureel heeft gebruikt voor het houden van ruim 500 varkens.
De varkens kregen in ieder geval een gedeelte van hun voer van de bosgrond. Voorts was blijkens het AID-rapport sprake van op het bosterrein gerealiseerde provisorische hokken en voerplaatsen voor de varkens.
Nu het bovendien gaat het om een - aanzienlijke - hoeveelheid varkens, die afkomstig is uit het commerciële circuit en - nadat de AID voor onderzoek ter plaatse is geweest - weer is teruggekeerd in datzelfde circuit, kan de slotsom geen andere zijn dan dat het bewuste perceel gedurende de onderhavige periode voor de landbouw is gebruikt. Landbouw omvat blijkens de definitie van landbouwgrond in de Regeling immers mede veeteelt.
Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het bewuste perceel in de genoemde periode niet uit productie is gehouden.
De stelling van appellant dat hij de varkens, uitsluitend dan wel primair, heeft ingezet voor het beheer van het bos doet hier niet aan af. Het een sluit het ander immers niet uit. Evenmin vormt de omstandigheid dat appellant met de door hem gekozen wijze van beheer naar hij stelt verlies heeft geleden een reden om te concluderen dat hij het perceel uit productie heeft gehouden. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van gebruik voor de landbouw is de economische rentabiliteit van dat feitelijk gebruik niet doorslaggevend.
Ook de omstandigheid dat blijkens het AID-rapport de op het bosperceel staande bomen geen zichtbare schade hebben ondervonden van de varkens kan niet afdoen aan het feit dat dit perceel gedurende de onderhavige periode voor de landbouw is gebruikt.
Voorzover appellant heeft willen betogen dat de aan hem door diverse instanties en personen verstrekte informatie dat hij met het houden van varkens op het bosperceel een verantwoorde vorm van bosbeheer pleegde, bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat hij aldus voldeed aan de voorwaarden van de Regeling, volgt College hem hierin niet. Vaststaat dat appellant niet tevoren bij verweerder informatie heeft ingewonnen, laat staan dat van de zijde van verweerder in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt. Door - al dan niet tengevolge van een misverstand bij hem en/of zijn moeder - slechts bij uit het oogpunt van de Regeling onbevoegde instanties informatie in te winnen, heeft appellant een risico genomen, dat voor zijn rekening dient te blijven.
Verweerder heeft zich gelet op al het vorenoverwogene terecht op het standpunt gesteld, dat appellant zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de Regeling. Op grond hiervan heeft verweerder, ondanks het ontbreken van een uitdrukkelijke wettelijke grondslag ten tijde van belang, kunnen besluiten de subsidie gedeeltelijk in te trekken. Verweerder heeft de intrekking en terugvordering van de subsidie tenslotte beperkt tot de ontvangen inkomenscompensatie over het jaar 1997, zijnde het jaar waarin appellant in strijd met de op hem rustende verplichtingen ingevolge de Regeling heeft gehandeld. Dit besluit kan de terughoudende rechterlijke toetsing ten deze doorstaan.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.