ECLI:NL:CBB:2001:AB2994
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- F.W. du Marchie Sarvaas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vergunningverlening voor speelautomaten in de gemeente Oostburg
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 27 juni 2001, wordt het beroep van appellante A tegen de burgemeester van de gemeente Oostburg behandeld. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van 20 juni 2000, waarbij twee bezwaarschriften van haar betreffende een aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten ongegrond waren verklaard. De zaak draait om de vraag of de gemeente terecht geen halvergunning heeft verleend en of de vergunningverlening voor speelautomaten in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. De relevante wetgeving betreft de Wet op de kansspelen en de Verordening Speelautomaten Oostburg.
De gemeente had in februari 1995 haar voornemen tot beleidswijziging kenbaar gemaakt, en appellante had voldoende tijd om haar bedrijfsvoering hierop aan te passen. De gemeente heeft in de jaren daarna de belangen van appellante in overweging genomen, maar uiteindelijk is besloten dat er geen halvergunning kon worden verleend, omdat er geen sprake was van een speelautomatenhal. De gemeente had ook geen bestuursdwang uitgeoefend om het aantal aanwezige automaten in overeenstemming te brengen met de vergunningen, en verweerder had geen concrete voornemens om tot handhaving over te gaan.
Het College oordeelt dat appellante geen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten waarbij vergunningen zijn verleend voor de jaren 1996 tot en met 1999, omdat zij zelf heeft bepaald hoeveel kansspelautomaten aanwezig zijn. Het beroep wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, en het bezwaar van appellante wordt niet-ontvankelijk verklaard. De gemeente Oostburg wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, en het door appellante gestorte griffierecht wordt vergoed.