ECLI:NL:CBB:2001:AB2510
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen korting op tegemoetkoming bij schade door klassieke varkenspest
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellant A, een varkenshouder, en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een korting van 35% op de tegemoetkoming in de schade was opgelegd vanwege het niet melden van de aanvoer van varkens. De procedure begon op 20 april 1998, toen appellant zijn beroepschrift indiende tegen het besluit van 30 maart 1998. Na een schriftelijke uitwisseling van standpunten, besloot het College dat een zitting niet nodig was.
De kern van het geschil was de vraag of de opgelegde korting als een sanctie moest worden beschouwd, wat implicaties zou hebben voor de rechtswaarborgen onder artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Appellant betoogde dat de korting een administratieve boete was en dat de rechtswaarborgen niet waren nageleefd. Het College oordeelde echter dat de korting niet als een leed toevoegende sanctie kon worden beschouwd en dat er geen sprake was van een 'criminal charge' in de zin van het EVRM.
Het College benadrukte het belang van het naleven van de meldingsplicht voor varkenshouders in het kader van de bestrijding van besmettelijke ziekten zoals klassieke varkenspest. De beslissing om de korting op de tegemoetkoming toe te passen werd gerechtvaardigd door de noodzaak van een effectieve tracering van het virus en de bescherming van de varkenshouderij in Nederland. Het College verwierp de argumenten van appellant over het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en concludeerde dat de nadelige gevolgen van de korting niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die ermee gediend werden.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van appellant ongegrond, zonder termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van griffier mr. drs. B. van Velzen.