3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten is, samenvattend weergegeven, het volgende overwogen en besloten. De bezwaren zijn ongegrond, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Verordening. Ook de na de uiterste indieningsdatum van 30 juni (onder toepassing van een kortingregeling) geldende uitlooptermijn van 25 dagen is overschreden.
Dat wel tijdig een aanvraag voor de steunregeling zaaizaad is ingediend, het zaaizaad is goedgekeurd en gecertificeerd door de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Zaaizaad en Pootgoed van Landbouwgewassen (hierna: NAK), een "aanvraag oppervlakten" is ingediend en gegevens zijn verstrekt ten behoeve van de landbouwtelling, doet er niet aan af dat de afzonderlijk vereiste teeltaangifte niet tijdig is gedaan. Het is niet mogelijk geweest naar aanleiding van de aangifte reguliere controles te laten plaatsvinden op de percelen.
Het is de verantwoordelijkheid van de teler zorg te dragen voor het tijdig in bezit krijgen van de vereiste aanvraagformulieren. Reeds met ingang van het seizoen 1997/1998 dienden de formulieren te worden aangevraagd bij verweerder; dit is met alle ter beschikking staande middelen aan de sector meegedeeld.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben - samenvattend weergegeven - het volgende tegen de bestreden besluiten aangevoerd.
In 1998 hebbende appellanten geen aanvraagformulieren ontvangen. Aan het aanvragen ervan hebben zij ook niet gedacht, na indiening van de aanvraag oppervlakten 1998 en de opgave ten behoeve van de landbouwtelling 1998 en na lezing van de brief van de regiomanager LASER van de regio Noordwest van maart 1998. Inmiddels is verweerder ook tot de conclusie gekomen dat het anders moet en zendt hij de teeltaangifteformulieren zelf aan de telers.
De "aanvraag oppervlakten 1998", de "aangifte ter keuring 1998", de "oogstraming 1998" en de "oogstaangifteformulieren 1998" zijn goed en tijdig ingediend bij LASER, de NAK, het CBS en verweerder.
De opgave ten behoeve van de landbouwtelling 1998 dient als vervangend bewijs te worden gezien voor het indienen van de teeltaangifte vóór 30 juni 1998. De AID is hierdoor in staat geweest controles uit te voeren.
5. De beoordeling van het geschil
Blijkens de HPA-verordening is verweerder in Nederland het overheidsorgaan dat ter uitvoering van Verordening 1164/89 belast is met de uitvoering van de communautaire steunregeling voor vlastelers. In dit verband is in artikel 5, eerste lid, van de HPA-verordening voorgeschreven dat de - ter verkrijging van subsidie onder meer noodzakelijke - teeltaangifte bij verweerder dient te geschieden, binnen de in de EG-verordeningen gestelde termijnen. Gesteld noch gebleken is dat dit voorschrift op zichzelf strijdig zou zijn met enige regel van hoger recht.
Vast staat dat appellanten hun teeltaangiften niet bij verweerder hebben ingediend binnen de in artikel 5, tweede lid, van Verordening 1164/89 gestelde (uitloop)termijn. Bij overschrijding van deze termijn wordt volgens dezelfde bepaling geen steun verleend.
Artikel 5, tweede lid, van Verordening 1164/89 en artikel 2, eerste lid, van de HPA-verordening staan aan steunverlening dan ook in de weg.
Appellanten hebben aangevoerd dat de opgaven die zij in verschillende verbanden aan (overheids)instellingen hebben gedaan meebrengen, dat verweerder niet onverkort heeft mogen vasthouden aan de eis dat bij hem tijdig een teeltaangifte wordt gedaan. Het College deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe het volgende.
De "aanvraag oppervlakten", de "aangifte ter keuring" en de "oogstraming" zijn stukken die, naar appellanten aangeven, zijn ingediend onderscheidenlijk bij LASER, zijnde een agentschap van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de NAK en bij het CBS. Geen van deze stukken is dus ingediend bij verweerder, die de ontvangst van de teeltaangiften en de controle op de juistheid van deze aangiften tot taak heeft. Indiening van bedoelde stukken bij vermelde organen die van verweerder geen deel uitmaken en bij de ontvangst van deze stukken evenmin in opdracht van hem handelen, is dan ook niet aan te merken als indiening bij verweerder.
Het voorgaande geldt evenzeer met betrekking tot de opgave ten behoeve van de landbouwtelling, die wordt gedaan bij LASER. Dat de regiomanager LASER van de regio Noordwest in zijn brief van maart 1998 aangeeft dat de verplicht te verstrekken bedrijfsgegevens zullen worden doorgegeven aan de aan de desbetreffende productschappen, maakt dit niet anders. Appellanten hebben immers aan deze brief in redelijkheid niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat door een opgave ten behoeve van de landbouwtelling te doen, zou zijn voldaan aan de verplichting tot teeltaangifte. In dit verband overweegt het College dat ingevolge artikel 5, derde lid, van Verordening 1164/89 bij de aangifte een aantal specifieke gegevens dient te worden verstrekt die bij de opgave ten behoeve van de landbouwtelling niet worden gevraagd, zodat deze gegevens dus niet door LASER aan de hand van laatstbedoelde opgave kunnen worden verstrekt aan verweerder.
Dat appellanten mogelijk wel tijdig via een "oogstaangifte" steunaanvragen hebben ingediend bij verweerder laat onverlet dat op hen de afzonderlijke verplichting rustte om in een eerder stadium overeenkomstig de hierop betrekking hebbende communautaire regels controleerbare aangiften te doen van de ingezaaide oppervlakte.
Dat appellanten in 1998 geen teeltaangifteformulieren toegezonden kregen ontsloeg hen niet van de verplichting tijdig bij verweerder aangifte te doen. Zoals verweerder ook kenbaar heeft gemaakt in zijn circulaire van 17 juni 1997, nr. 8362, is het de verantwoordelijkheid van de teler die voor steun in aanmerking wil komen, om tijdig de benodigde formulieren in zijn bezit te verkrijgen. Blijkens verweerders circulaire van 7 november 1997, nr. 8489, zijn blanco aangifteformulieren verkrijgbaar bij verweerder.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.