ECLI:NL:CBB:2001:AB2218
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke overdracht van fabrieksquotum in de melkproductie en de voorwaarden voor registratie
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juni 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellanten, de vennootschap onder firma A, B en C en de maatschap E, en verweerder, het Productschap voor Zuivel. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de Centrale Organisatie Superheffing (COS) van 25 maart 1999, waarin hun verzoek om registratie van een tijdelijke overdracht van een fabrieksquotum van 20.000 kg melk werd afgewezen. De zaak draait om de interpretatie van artikel 25, lid 1, sub c van de Regeling superheffing 1993, dat stelt dat een tijdelijke overdracht alleen kan plaatsvinden als de vervreemder in de heffingsperiode geen quotum tijdelijk heeft verkregen.
De appellanten voerden aan dat de regelgeving onredelijk was en dat zij niet op de hoogte waren van de bepalingen die de overdracht van het quotum reguleerden. Het College heeft echter geoordeeld dat de bepalingen van de Regeling superheffing duidelijk zijn en dat de appellanten verantwoordelijk zijn voor het op de hoogte zijn van de relevante regelgeving. Het College heeft vastgesteld dat de weigering van de registratie van de tijdelijke overdracht terecht was, omdat de appellanten niet voldeden aan de voorwaarden die in de Regeling zijn gesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van kennis van de regelgeving voor betrokken partijen in de melkproductie en bevestigt dat de overheid de vrijheid heeft om voorwaarden te stellen aan tijdelijke overdrachten. Het College heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.