ECLI:NL:CBB:2001:AB2124
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- R.R. Winter
- I.K. Rapmund
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake mond- en klauwzeer bij veehouders
In deze zaak heeft de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 mei 2001 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verschillende veehouders. De verzoekers, waaronder A, C, E, F, H, en twee maatschappen, hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Deze besluiten betroffen de aanmerkingen van hun dieren als verdacht van mond- en klauwzeer (mkz) en de noodzaak tot vaccinatie en eventuele afschot van deze dieren. De verzoekers stelden dat de besluiten onterecht waren en vroegen om schorsing van deze besluiten.
De president heeft vastgesteld dat de bedrijven van de verzoekers zich binnen een straal van 2 kilometer van een besmet bedrijf bevonden. De verzoekers hadden tijdig bezwaarschriften ingediend, maar de besluiten waren nog niet definitief. De president heeft de argumenten van de verzoekers en verweerders in overweging genomen, waarbij hij verwees naar eerdere uitspraken van het College. Hij concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond waren, omdat de argumenten van de verzoekers niet voldoende waren om de eerdere afwijzing van vergelijkbare verzoeken te weerleggen.
De president heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en de eerder telefonisch uitgesproken schorsing opgeheven. De beslissing werd genomen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de president geen termen aanwezig achtte om de kosten te vergoeden aan een van de partijen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van onverwijlde spoed in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties die de volksgezondheid en dierenwelzijn betreffen.