ECLI:NL:CBB:2001:AB2105
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.A. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Vervallen van het recht op rooipremie door niet-naleving van verplichtingen uit de Regeling EG-rooipremie appelbomen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 mei 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante A, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.M.A. Lensen, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, vertegenwoordigd door mr. M.T. Veldhuizen. Appellante had een aanvraag ingediend voor een rooipremie op basis van de Uitvoeringsregeling EG-rooipremie appelbomen 1994. De Minister had op 15 december 1999 meegedeeld dat het recht op deze premie was vervallen, omdat appellante in strijd met de voorwaarden van de regeling appelbomen had aangeplant op het perceel waar de rooiwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. Dit besluit volgde op een controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) die had vastgesteld dat de verplichtingen uit de regeling niet waren nageleefd.
De procedure begon met een beroepschrift van appellante op 31 mei 2000, waarin zij het besluit van de Minister aanvocht. De Minister had eerder op 20 april 2000 een besluit genomen op het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing. Tijdens de zitting op 22 maart 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kern van het geschil was of de verpachting van het gerooide perceel aan een derde als een overdracht moest worden beschouwd, waardoor de verplichtingen uit de regeling op de pachter zouden moeten worden overgedragen.
Het College oordeelde dat de verpachting inderdaad als overdracht moest worden aangemerkt en dat appellante haar verplichtingen niet had nageleefd. De verplichting om gedurende 15 jaar geen appelbomen aan te planten op het gerooide perceel rustte op appellante, en zij had deze verplichting niet overgedragen aan de pachter. Het College concludeerde dat het besluit van de Minister om het recht op de rooipremie te vervallen te verklaren, terecht was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd.