Richtlijn 89/105/EEG van 21 december 1988 van de Raad, betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (Pb 1989, L 40, blz 8), heeft naar luid van de preambule ten doel een overzicht te krijgen van de nationale prijsstellingsregelingen met name ten aanzien van de wijze waarop zij in individuele gevallen functioneren en alle criteria waarop zij zijn gebaseerd, en toegang tot die regelingen te verschaffen aan degenen die op de geneesmiddelenmarkt van die lidstaten opereren dat die informatie openbaar moet zijn. Richtlijn 89/105/EEG stelt eisen die beogen te waarborgen dat alle betrokkenen kunnen nagaan dat de nationale maatregelen geen kwantitatieve beperkingen van de in- of uitvoer of maatregelen van gelijke werking vormen. Deze eisen laten echter het beleid van de lidstaten, die de prijsbepaling van geneesmiddelen voornamelijk laten afhangen van de vrije concurrentie, ongemoeid.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In 1997 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) Moret, Ernst & Young opdracht gegeven een 'quick scan' te verrichten teneinde een globaal inzicht te verkrijgen in de omvang van de kortingen en bonussen die apotheekhoudenden bij inkoop van geneesmiddelen ontvangen. Op
4 april 1997 heeft Moret, Ernst & Young een onderzoeksrapport uitgebracht. Het onderzoek dat is uitgevoerd bij 16 apotheken leverde op dat over 1996 een gemiddelde inkoopkorting van 5,07 % werd gegeven.
- Op 1 mei 1997 heeft de KNMP aan de minister een voorstel gedaan inzake de uitruil van bonussen en kortingen en de herijking van het Wtg-tarief, in verband met de door KNMP aanwezig geachte noodzaak de receptregelvergoeding vast te stellen op een meer kostendekkend niveau. De doelstelling van de minister, een besparing van fl. 250 miljoen op de uitgaven voor farmaceutische hulp over 1998 en 1999, zou kunnen worden bereikt door een gemiddelde korting van 5% op de geneesmiddelentarieven, waarbij werd voorgesteld in aansluiting op de praktijk een differentiatie te maken ten aanzien van het kortingspercentage bij specialités, parallelimport, generieke- en Wtg-geneesmiddelen waarop geen korting gerealiseerd wordt (AIDS-middelen e.d.).
- Op 15 mei 1998 hebben de minister en zijn ambtgenoot van Economische Zaken verweerder een aanwijzing op grond van artikel 14 van de Wtg gegeven zodanige maximumtarieven vast te stellen dat een ombuiging van 100 miljoen in 1998 en, structureel van 150 miljoen vanaf 1999 wordt gerealiseerd. De geconstateerde ruimte voor de ombuiging wordt gevonden in de totale omvang van de inkoopvergoedingen aan apothekers, waarbij ruimte wordt gelaten om de inkoopvergoeding voor bepaalde geneesmiddelen van de korting uit te zonderen aan de hand van een kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing op productniveau
(die objectief en verifieerbaar is), waaruit blijkt dat geen op geld waardeerbare voordelen worden gerealiseerd in verband met de inkoop daarvan.
- Ter uitvoering van genoemde aanwijzing heeft verweerder bij besluit van
19 juni 1998 tariefbeschikking met nummer 5200-1900-98-2 genomen. Deze beschikking bevat de maximaal door apothekers in rekening te brengen tarieven voor prestaties verricht ten behoeve van ziekenfonds- en niet ziekenfondsverzekerden met ingang van 1 juli 1998. Uit bijlage 1 van de tariefbeschikking blijkt onder meer het volgende:
- de apotheker ontvangt een vergoeding van maximaal fl. 10,80 exclusief BTW per (equivalent) voorschrift - de zogenoemde 'receptregel-
vergoeding' -;
- uitgangspunt voor de vergoeding voor de door te berekenen kosten van afgeleverde geneesmiddelen is dat de inkoopkosten minus 4,77% mogen worden doorberekend. Bijlage 2 van de tariefbeschikking bevat een lijst met geneesmiddelen waarvoor deze korting van 4,77% niet geldt - de zogenoemde 'nullijst' -.
- Blijkens verweerders circulaire van 17 juni 1998 met kenmerk OR/mh/V/98/269 wordt de korting niet toegepast op geneesmiddelen waarvan bekend is dat geen bovenmatige kortingen worden gegeven, die relatief duur zijn en die onevenredig verspreid worden afgeleverd door apotheekhoudende - deze criteria gelden cumulatief -.
- Bij schrijven van 15 juli 1998 hebben A en B bezwaar gemaakt tegen tariefbeschikking 5200-1900-98-2.
- Bij besluit van 15 december 1998 heeft verweerder tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-1 genomen. Deze beschikking bevat maximumtarieven voor verlening van farmaceutische hulp door apothekers, is geldig vanaf 1 januari 1999 en beperkt de geldigheidsduur van de tariefbeschikking 5200-1900-98-2 tot 1 januari 1999. Uit bijlage 1 van de tariefbeschikking 5200-1900-99-1 blijkt onder meer het volgende:
- De receptregelvergoeding bedraagt fl. 11,20 exclusief BTW;
- Uitgangspunt voor de bepaling van de vergoeding voor de door te berekenen kosten van de afgeleverde geneesmiddelen is dat de inkoopkosten minus 3,5% mogen worden doorberekend. Bijlage 2 van de tariefbeschikking bevat een lijst met geneesmiddelen waarvoor deze korting van 3,5% niet geldt.
- De criteria voor opname in evengenoemde bijlage 2 vormen een nadere uitwerking van de criteria die zijn verwoord in voormelde circulaire van 17 juni 1998.
- Nadat hij A en B op 11 november 1998 had gehoord omtrent hun bezwaar met betrekking tot tariefbeschikking 5200-1900-98-2, heeft verweerder op 17 december 1998 het onder 1.1 genoemde bestreden besluit genomen.
- Bij vonnis in kort geding van 11 februari 1999 met rolnummer KG 99/5 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage de door verweerder vastgestelde beleidsregels onrechtmatig geoordeeld, voor zover zij mogelijk maken dat de generieke kortingsregeling ook wordt toegepast op de vergoeding voor geneesmiddelen ten aanzien waarvan door de leverancier van die middelen een accountantsverklaring is overgelegd waarin wordt aangegeven dat geen bonussen en kortingen op het middel worden gegeven.
- Bij schrijven ingediend op 5 maart 1999 hebben A en B de president van het College verzocht het besluit op bezwaar van 17 december 1998 bij wege van voorlopige voorziening te schorsen tot op het beroep tegen dit besluit is beslist.
- Bij brief van 23 maart 1999 met kenmerk OR/th/V/99/175 heeft verweerder aan de minister nieuwe beleidsregels ter goedkeuring voorgelegd, onder meer strekkende tot afschaffing van de nullijst per 1 mei 1999. De uitspraak in kort geding van 11 februari 1999 heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld.
- Bij besluit van 19 april 1999 heeft verweerder een tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-2 genomen. Deze beschikking bevat maximumtarieven die rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht voor farmaceutische hulp verleend door apothekers, is geldig vanaf 1 mei 1999 en beperkt de geldigheidsduur van de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-1 van 15 december 1998 tot 1 mei 1999. Uit bijlage 1 van de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-2 van
19 april 1999 blijkt onder meer het volgende:
- de receptregelvergoeding bedraagt fl. 11,20 exclusief BTW;
- als uitgangspunt voor de bepaling van de vergoeding van de door te berekenen kosten geldt dat de inkoopkosten minus 3,3% mogen worden doorberekend.
- De tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-2 van 19 april 1999 bevat geen nullijst.
- Bij uitspraak van 21 april 1999 met registratienummer AWB 99/211 heeft de president van het College het verzoek van 4 maart 1999 afgewezen omdat de bij het bestreden besluit gehandhaafde tariefbeschikkingen geen werking meer hebben, bij gebreke waarvan het bestreden besluit niet kan worden geschorst.
- Bij uitspraak van 12 mei 1999 met registratienummer AWB 99/410 heeft de president van het College - op verzoek van anderen dan appellanten - een voorlopige voorziening getroffen, onder meer inhoudende dat de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-2 van 19 april 1999 wordt geschorst, met inbegrip van de daarin opgenomen bepaling dat geldigheidsduur van de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-1 van 15 december 1998 wordt beperkt tot 1 mei 1999. Naar het oordeel van de president had het besluit van 19 april 1999 tot gevolg dat een aantal verzoekers vooralsnog een aantal zeer dure medicijnen zal moeten afleveren en hierbij een bedrag moet toeleggen dat per verstrekking vele honderden guldens kan belopen. Naar het voorlopig oordeel van de president werd hiermee de primaire doelstelling van de Wtg, het tot stand brengen en bevorderen van een evenwichtig stelsel van tarieven, geweld aangedaan. Niet aanvaardbaar, aldus de president, was dat binnen eenzelfde groep van organen van gezondheidszorg sommige organen significant zwaarder worden gekort dan andere, enkel en alleen door factoren waarop zij zelf geen invloed kunnen uitoefenen, te weten de aard en de kostbaarheid van de geneesmiddelen die worden voorgeschreven voor het patiëntenbestand in hun gebied en die zij in beginsel verplicht zijn te verstrekken.
- Bij schrijven van 19 mei 1999 hebben A, C en D bezwaar gemaakt tegen de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-2 van 19 april 1999.
- Bij besluit van 16 augustus 1999 heeft verweerder een tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-3 genomen. Deze beschikking bevat maximumtarieven die rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht voor verlening van farmaceutische hulp verleend door apothekers, is geldig van 1 mei 1999 - derhalve met terugwerkende kracht - tot 1 januari 2000 en verklaart de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-2 van 19 april 1999 vervallen. Uit bijlage 1 van de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-3 van 16 augustus 1999 blijkt onder meer het volgende:
- de receptregelvergoeding bedraagt fl. 11,20 exclusief BTW;
- Als uitgangspunt voor de bepaling van de vergoeding geldt dat de apothekers maximaal de inkoopkosten minus 3,5% van de door hem afgeleverde geneesmiddelen mogen doorberekenen. Bijlage 2 van de tariefbeschikking bevat een lijst met geneesmiddelen waarvoor deze korting van 3,5% niet geldt.
- Bij brief van 19 augustus 1999 met kenmerk AC/mh/V/99/565 heeft verweerder ter toelichting op het besluit van 16 augustus 1999 onder meer het volgende opgemerkt. De nullijst, die bij tariefnummer 5200-1900-99-2 van 19 april 1999 was afgeschaft, wordt opnieuw ingevoerd. Gelet op de uitspraak van 12 mei 1999 van de president van het College was de nullijst bij de tariefbeschikking met nummer 5200-1900-99-1 van 15 december 1998 weer van kracht. Gelet op deze uitspraak en de uitspraak van 11 februari 1999 van de president van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage is besloten, in afwachting van nadere maatregelen, een nieuwe tariefbeschikking met beperkte geldigheidsduur af te geven. De thans ingevoerde nullijst is gebaseerd op één criterium, te weten dat door middel van een accountantsverklaring is aangetoond dat apothekers bij inkoop van het betreffende geneesmiddel geen kortingen en/of bonussen ontvangen.
- Op 15 november 1999 hebben de minister en diens ambtgenoot van Economische Zaken verweerder een aanwijzing als bedoeld in artikel 14 van de Wtg gegeven zodanige maximumtarieven vast te stellen dat in 2000, 2001 en respectievelijk 350, 385 en 425 miljoen gulden (exclusief BTW) aan besparingen wordt gerealiseerd. In de begeleidende brief van gelijke datum geeft de minister aan dat, op basis van een akkoord met de KNMP, wordt uitgegaan van een structurele generieke korting van 6,82% met een maximum van fl. 15,-- per receptregel. Deze maximering strekt tot voorkoming van onevenredig nadeel voor apothekers als gevolg van de verhoging van het kortingspercentage.
- Ter uitvoering van de aanwijzing van 15 november 1999 heeft verweerder bij besluit van 13 december 1999 een tariefbeschikking met nummer 5200-1900-00-1 genomen. Deze beschikking bevat maximumtarieven die rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht, voor farmaceutische hulp verleend door apothekers en is geldig met ingang van 1 januari 2000. Uit bijlage 1 van de tariefbeschikking blijkt onder meer het volgende:
- de receptregelvergoeding bedraagt fl. 11,85 exclusief BTW;
- als uitgangspunt voor de bepaling van de vergoeding geldt dat de apotheker maximaal de inkoopkosten minus 6,82% van de door hem afgeleverde geneesmiddelen mag doorberekenen, waarbij de korting van 6,82% wordt gemaximeerd op fl. 15,-- per voorschrift.
De tariefbeschikking met nummer 5200-1900-00-1 van 13 december 1999 bevat geen nullijst.
- Nadat hij A, C en D op 9 november 1999 had gehoord omtrent hun bezwaar van 19 mei 1999, heeft verweerder op 28 december 1999 het onder 1.2 genoemde bestreden besluit genomen.
- Bij schrijven van 24 januari 2000 hebben A, C en D bezwaar gemaakt tegen tariefbeschikking met nummer 5200-1900-00-1 van 13 december 1999.
- Bij uitspraken in kort geding van 21 maart 2000 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage geoordeeld dat verweerders nieuwe beleid niet onmiskenbaar onrechtmatig is, dat het niet in strijd is met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en evenmin met het gemeenschapsrecht.
- Nadat bezwaarden hadden afgezien van het recht te worden gehoord, heeft verweerder op 30 juni 2000 het onder 1.3 genoemde bestreden besluit genomen.
- Bij uitspraken in kort geding van 12 oktober 2000 met rolnummers KG 00/393 en 00/394 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage voormelde uitspraken van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 21 maart 2000 bevestigd. Het Hof heeft onder meer overwogen dat de aanwijzing, de beleidsregels en de beschikkingen evenals hun voorgangers tot doel hebben de door apotheekhoudenden bij inkoop van geneesmiddelen ontvangen kortingen en bonussen zoveel mogelijk ten goede te laten komen aan de zorgverzekeraars en aldus de kosten van de gezondheidszorg te beheersen. Appellanten van meergenoemde uitspraken van
21 maart 2000 hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in het geding zijnde regelingen het beoogde doel niet kunnen verwezenlijken.