In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder haar standpunt herhaald.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder op de onderhavige aanvraag afwijzend beslist.
De verplichting met betrekking tot de aangemelde voorzieningen, welke verplichting is aangegaan op 18 augustus 1998, is aangegaan onder uitdrukkelijk voorbehoud van subsidieverlening. De gasgestookte stoom-convectieoven is bij de firma F op 18 augustus 1998 besteld, onder voorbehoud dat uitsluitend tot koop zou worden overgegaan bij toekenning van subsidie.
Bij plaatsing van voornoemde oven is door appellante uitgegaan van een redelijke toepassing van de Subsidieregeling. In dit kader heeft appellante het volgende aangevoerd. Appellante is een vereniging met weinig personeelsleden en weinig budget. De bestaande convectieoven bij appellante was kapot gegaan en viel niet meer te repareren. In verband met de vele maaltijden die dagelijks moesten worden bereid, kon niet langer worden gewacht met de installatie van de nieuwe oven en is die oven alvast geplaatst.
Dit kon alleen door de opdrachtbevestiging te tekenen. De tijd ontbrak om tijdig een aanvraag te doen. Voorts dient rekening te worden gehouden met de goedwillendheid van appellante om een energiebesparende oven aan te schaffen.
De houding van verweerder in het onderhavige geval is aan te merken als te star. Voorts heeft verweerder de Subsidieregeling te strikt toegepast. Hierdoor wordt het doel van de Subsidieregeling - het stimuleren van de aanschaf van energiezuinige installaties - beperkt.
Appellante vordert vernietiging van het bestreden besluit onder gegrondverklaring van haar beroep.
5. De beoordeling van het geschil
Aan de orde is de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat appellante vóór de indiening van de aanvraag, ter zake van de koop van de gasgestookte stoom-convectieoven, verplichtingen heeft aangegaan. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat de door appellante op 27 augustus 1998 ondertekende aanvraag om subsidie bij verweerder is ingekomen op 31 augustus 1998. Laatstgenoemde datum is gelegen na het tijdstip waarop door appellante reeds verplichtingen waren aangegaan ter zake van de voorzieningen waarop haar aanvraag betrekking had. Zulks, gelet op de gegevens uit de order-bevestiging van 18 augustus 1998, zoals hiervoor aangehaald onder rubriek 2, waarbij het aantal, de soort en de prijs van de voorzieningen is bepaald waarvoor subsidie is aangevraagd, welke bevestiging vervolgens aan de zijde van appellante voor akkoord is ondertekend.
Verweerder is er, gezien deze gegevens, op goede gronden vanuit gegaan dat aan die orderbevestiging niet de betekenis kan toekomen dat appellante op 18 augustus 1998 een koop onder voorbehoud van subsidieverlening is aangegaan. Evenmin is het College anderszins gebleken van enig voorbehoud als door appellante is aangegeven.