ECLI:NL:CBB:2001:AB1649
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.A. van der Ham
- A. Bruining
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag dierlijke EG-premies en de zorgplicht voor correcte indiening
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 mei 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door gemachtigde C, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, dat op 28 oktober 1999 was genomen, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor dierlijke EG-premies werd bevestigd. De aanvraag was eerder op 15 april 1998 afgewezen, waarop appellant bezwaar had aangetekend. De procedure begon met de ontvangst van het beroepschrift op 8 december 1999, gevolgd door een verweerschrift van de Minister op 2 maart 2000. De zitting vond plaats op 22 maart 2001, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.
De kern van het geschil draaide om de vraag of appellant tijdig en correct zijn aanvraag voor de speciale premie had ingediend, zoals voorgeschreven door de Regeling dierlijke EG-premies. De Minister had in zijn besluit gesteld dat appellant geen aanvraag oppervlakte had ingediend, wat cruciaal was voor de beoordeling van de premieaanvraag. Appellant betwistte dit en voerde aan dat hij de aanvraag wel degelijk had verzonden, maar geen ontvangstbevestiging had ontvangen. Het College oordeelde dat het aan appellant was om aan te tonen dat de aanvraag tijdig was ingediend.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde het College dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de aanvraag vóór de deadline van 15 mei 1997 was ingediend. De enkele verklaring van de echtgenote van appellant was niet voldoende om de tijdige indiening te bewijzen. Het College oordeelde dat de Minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat er geen ruimte was voor het toekennen van aanvullende dierlijke premies, gezien het aan appellant toegewezen melkquotum. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd.