ECLI:NL:CBB:2001:AB1508
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- R.R. Winter
- I.K. Rapmund
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake mond- en klauwzeer bij veehouderijen
In deze zaak heeft de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 mei 2001 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de bestrijding van mond- en klauwzeer (MKZ). Verzoekers, bestaande uit veehouders en maatschappen, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die hen mededeelde dat hun dieren als verdacht van MKZ werden aangemerkt en dat deze dieren gedood zouden worden. De president heeft de verzoeken behandeld tijdens een zitting waar deskundigen van beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verzoekers stelden dat de maatregelen onterecht waren, omdat hun dieren gevaccineerd waren en er geen bewijs was dat deze dieren het virus konden verspreiden. Verweerder daarentegen stelde dat het risico op besmetting door gevaccineerde dragers niet uitgesloten kon worden en dat de maatregelen noodzakelijk waren om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. De president heeft overwogen dat de inschatting van veterinaire risico's primair aan de verweerder toekomt en dat de genomen maatregelen, hoewel rigoureus, niet kennelijk onredelijk waren. Uiteindelijk heeft de president de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de argumenten van verzoekers niet overtuigend genoeg waren om het beleid van verweerder in twijfel te trekken. De president heeft benadrukt dat de bescherming van de volksgezondheid en de veehouderij voorop staat in deze situatie.