5. Het nadere standpunt van verweerder
In reactie op de stellingen van appellante heeft verweerder ter zitting - samengevat weergegeven - het navolgende naar voren gebracht.
De vraag of de steriliteit van het middel is gewaarborgd, is in de beoordeling d.d.
11 augustus 1997 van het Rijksinstituut voor geneesmiddelenonderzoek inderdaad ondubbelzinnig bevestigend beantwoord. Deze beantwoording is in tegenspraak met hetgeen in de eindbeoordeling van het dossier staat vermeld, inhoudende dat ten aanzien van de steriliteit onvoldoende gegevens zijn overgelegd.
De beoordelaar stelt zich op het standpunt dat er redelijk bewijs moet zijn dat een dunne laag chromatografie daadwerkelijk is uitgevoerd. De resultaten van een dunne laag chromatografie kunnen onder meer door middel van duidelijke foto's worden overgelegd, hetgeen regelmatig gebeurt. In het onderhavige geval zijn bedoelde resultaten door appellante echter niet kenbaar gemaakt.
6. De beoordeling van het geschil
Zoals het College eerder heeft overwogen bij uitspraak van 27 december 2000
(AWB 98/71 S1) inzake het diergeneesmiddel 'Predef 2x' gelden de in de DGW genoemde afwijzingsgronden voor registratie voor alle paarden en heeft verweerder terecht geen uitzondering heeft gemaakt voor sportpaarden, respectievelijk paarden die niet - direct - voor de consumptie zijn bestemd. Gelet op de omstandigheid dat in de onderhavige procedure geen argumenten zijn aangedragen, die het College tot een heroverweging van bovenbedoelde uitspraak nopen, zal zij hetgeen partijen dienaangaande naar voren hebben gebracht verder onbesproken laten.
Appellante betoogt in de eerste plaats dat het onderhavige middel ten onrechte niet is geregistreerd voor dierentuindieren en wilde dieren, nu deze doeldiercategorieën door haar wel zijn vermeld op het in het kader van de onderhavige registratie-aanvraag ingediende ontwerp van de bijsluiter en het op de weg van verweerder had gelegen om hierop acht te slaan.
Het College volgt appellante echter niet in haar betoog dienaangaande en overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar heeft de indeling van het aanvraagformulier op zichzelf niet de mogelijkheid geboden om de verschillende doeldieren voor het middel nader te specificeren en met name te noemen, doch in de toelichting op het door appellante ingestuurde dossier met betrekking tot de registratie-aanvraag van het middel 'Rompun' (NL5409) - naar de inhoud van welk dossier appellante ten behoeve van de beoordeling van de onderhavige aanvraag uitdrukkelijk heeft verwezen - is die ruimte wel aanwezig geweest, van welke ruimte appellante ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. In bedoelde toelichting heeft appellante aangegeven dat het middel bestemd is voor de doeldieren rund, paard, kat en hond, doch heeft zij, ondanks het feit dat daartoe de benodigde ruimte aanwezig was, verzuimd om melding te maken van dierentuindieren en wilde dieren. Dit verzuim heeft appellante evenmin hersteld bij het indienen van de onderhavige registratie-aanvraag. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder terecht geoordeeld dat de registratie-aanvraag van het middel geen betrekking had op genoemde doeldiercategorieën en heeft verweerder derhalve een inhoudelijke beoordeling ten aanzien van deze categorieën achterwege kunnen laten.
Appellante heeft ter zitting voorts betoogd dat verweerder zich met betrekking tot de steriliteit van het middel ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat door appellante niet afdoende is aangetoond dat het middel door haar steriel geproduceerd wordt, nu dit standpunt van verweerder onverenigbaar is met hetgeen terzake in de beoordeling d.d.
11 augustus 1997 van het Rijksinstituut voor geneesmiddelenonderzoek staat vermeld, inhoudende dat de steriliteit (microbiologische kwaliteit) van het middel gewaarborgd is. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat hetgeen dienaangaande in het bestreden besluit en het verweerschrift is opgenomen zich inderdaad niet verdraagt met bedoeld oordeel van het Rijksinstituut voor geneesmiddelenonderzoek.
Gelet op de omstandigheid dat ten tijde van de voorbereiding en het nemen van het bestreden besluit reeds sprake was van voormelde discrepantie tussen de inhoud van het bestreden besluit enerzijds en bedoelde beoordeling van het Rijksinstituut voor geneesmiddelenonderzoek anderzijds, had het op de weg van verweerder gelegen hieromtrent nader onderzoek te doen teneinde deze discrepantie weg te nemen. Nu gesteld noch gebleken is dat een dergelijk nader onderzoek heeft plaatsgevonden, concludeert het College dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in zoverre niet de daarvoor vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in acht heeft genomen.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat appellantes beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal derhalve opnieuw op appellantes bezwaarschrift moeten beslissen met inachtneming van de overwegingen van het College in deze uitspraak.
Verweerder zal bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van appellante aandacht dienen te schenken aan hetgeen door appellante naar voren is gebracht met betrekking tot de relevantie van het kenbaar maken van de resultaten van door haar gehouden proeven naar het ontstaan van ontledingsproducten.
In dit verband kan weliswaar niet worden geoordeeld dat verweerder, door appellante te verplichten de resultaten van proeven naar het ontstaan van ontledingsproducten kenbaar te maken (waarbij niet kan worden volstaan met de enkele beschrijving van dergelijke resultaten), maatstaven heeft gehanteerd die zich niet verdragen met het bepaalde bij
artikel 4 van de DGW of de op dit gebied vastgestelde communautaire richtlijnen, doch, mede gelet op het bijzondere feit dat de desbetreffende chromatogrammen - of foto's daarvan - die een dergelijk resultaat kunnen aantonen volgens appellante in casu blanco zullen zijn, is het College van oordeel dat verweerder appellante alsnog in de gelegenheid dient te stellen dergelijke chromatogrammen - of foto's daarvan - over te leggen. Immers, ook door middel van blanco chromatogrammen kan worden kenbaar gemaakt dat het resultaat van de gehouden proeven is dat geen ontledingsproducten zijn ontstaan.
Voorts dient verweerder bij de hernieuwde besluitvorming in ogenschouw te nemen dat de Europese Commissie bij Verordening 2593/1999 d.d. 8 december 1999 heeft besloten de stof xylazine hydrochloride op bijlage II van Verordening 2377/90/EU te plaatsen. Gelet op het feit dat deze wijzigingsverordening inmiddels in werking is getreden, dient verweerder de bezwaren van appellante mede aan de aldus gewijzigde Verordening 2377/90/EU, als behorend tot het juridisch toetsingskader bij de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift, te toetsen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat, in verband met artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in deze zaak geen grond, aangezien deze zaak samenhangt met zaak no. AWB 99/797, waarin het College heden uitspraak heeft gedaan onder veroordeling van verweerder in de proceskosten van appellante.