5. De beoordeling
5.1 Voordat het College op de middelen van het beroep ingaat, wordt het volgende overwogen.
Nadat de griffier van het College bij schrijven van 19 januari 2001 de uitnodigingen voor de zitting van 13 februari 2001 had verzonden, werd op 26 januari 2001 een verzoek van appellant ontvangen om deze zitting te verzetten, op welk verzoek afwijzend is beslist. Vervolgens ontving het College op 7 februari 2001 een brief van mr X van het kantoor X & X, Accountants en Belastingadviseurs, te Y, waarin deze mededeelde dat hij niet als gemachtigde van appellant optreedt, dat appellant zijn zaken zelf behartigt en dat diens klachten om praktische redenen, onder andere verband houdende met appellants woonplaats in Portugal, door zijn tussenkomst zijn ingediend.
Naar aanleiding hiervan wordt overwogen dat het beroepschrift bij het College is ingediend door mr X. In zijn brief van 11 november 1999 heeft deze onder meer vermeld dat zijn cliënt, de heer A, in beroep komt tegen de bestreden tuchtbeslissing, heeft hij onder meer een exemplaar van het beroepschrift 'zoals door cliënt is verwoord' (bestaande uit 5 pagina's met bijlagen, maar verder niet van enig opschrift voorzien) meegestuurd en heeft hij voorts vermeld: 'Cliënt heeft mij verzocht zijn beroep waar nodig aan te vullen', hetgeen werd gevolgd door een pagina met beroepsgronden, afgesloten met de zin: 'In verband met het vorenstaande wenst cliënt zijn klachten, zoals door hem geformuleerd, in volle omvang aan Uw College voor te leggen'.
Het College heeft de ontvangst van het beroepschrift vervolgens bevestigd aan mr X en heeft ook alle volgende correspondentie aan mr X gericht. Ook de datum van behandeling van de zaak door het College is door de griffier bij brief van 19 januari 2001 aan mr X ter kennis gebracht.
Ongeacht of mr X in deze zaak al dan niet als gemachtigde van appellant is opgetreden en als zodanig moet worden aangemerkt, staat vast dat appellant van de brief van de griffier van 19 januari 2001 op 22 januari 2001 kennis heeft genomen, zodat in ieder geval aan het bepaalde in artikel 71 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten is voldaan. Voorts is niet gebleken dat appellant zich in de onmogelijkheid bevond om in persoon ter zitting te verschijnen (in zijn verzoek tot uitstel noemt hij slechts praktische bezwaren als de reiskosten en het vinden van oppas). Appellant had bovendien mogelijkheden om zich aldaar te doen vertegenwoordigen. Gelet op deze omstandigheden en mede gezien het belang van de betrokken accountant-administratieconsulent bij een afdoening van de klacht op een redelijke termijn, achtte het College het niet geraden de behandeling ter zitting uit te stellen.
5.2 Betrokkene heeft niet bij de raad van tucht, maar thans wel in de procedure bij het College, naar voren gebracht dat appellant niet in zijn klachten kan worden ontvangen, omdat een aanmerkelijk deel van zijn klachten betrekking heeft op door betrokkene verrichte werkzaamheden in een periode gelegen (veel) meer dan twee jaren voor de indiening van de klachten bij de raad van tucht.
Het College overweegt dienaangaande dat het verstrijken van een tijdsduur, als in dit geval aan de orde, welke wordt gemarkeerd door het verrichten van de handelingen waarover wordt geklaagd, en het indienen van de klacht, op zichzelf niet kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van de klacht.
Wat de positie van betrokkene betreft, is zijnerzijds niet gesteld en overigens niet gebleken, dat hij door het verstrijken van vorenbedoelde tijdsduur in zijn processuele belangen is geschaad. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
5.3 Het College zal appellant volgen in zijn stelling dat hij met zijn klachten bedoeld heeft betrokkene te verwijten dat deze is uitgegaan van feiten die hem niet door de maten gezamenlijk waren aangegeven en dat betrokkene daarbij consequent E BV heeft benadeeld en de andere maat F bevoordeeld.
5.4 Bij de beoordeling van deze zaak stelt het College voorop dat betrokkene van de maatschap een opdracht tot samenstelling had. Onder samenstelling wordt in artikel 1 van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (GBAA) verstaan: het geheel van werkzaamheden dat erop is gericht een verantwoording op deskundige wijze te vervaardigen zonder het oogmerk daarbij zekerheid omtrent de getrouwheid van de verantwoording te verkrijgen. Het College behoeft derhalve niet te onderzoeken of betrokkene zekerheid omtrent de getrouwheid van de verantwoording heeft verkregen of had moeten verkrijgen, maar alleen of betrokkene de verantwoording op deskundige wijze heeft vervaardigd.
Uit de stukken blijkt dat appellant en F in 1970 een associatie-overeenkomst met elkaar hebben gesloten en dat in 1992 de besloten vennootschap A Beheer en Exploitatie B.V. (hierna: de B.V.) in de plaats van A in de maatschap is getreden. Vervolgens is appellant medio 1993 naar Portugal geëmigreerd.
Tenslotte is gebleken dat tot aan zijn emigratie A de dagelijkse contacten met betrokkene namens de maatschap onderhield en dat F dit nadien deed.