4.2 De president stelt, evenals in een eerdere uitspraak (zaak AWB 01/311), voorop dat het
inschatten van de hier aan de orde zijnde veterinaire risico's in de eerste plaats tot de
bevoegdheid van verweerder behoort. Het is niet aan het College, laat staan aan de
president in een voorlopige voorziening procedure, een zodanige inschatting in zichzelf na
te wegen. Voor de president komt het treffen van een voorlopige voorziening in dit opzicht
eerst binnen handbereik wanneer het door verweerder gegeven expos‚ over de veterinaire
aspecten zo evident en overtuigend door de verzoekende partij op losse schroeven wordt
gezet, dat dit expos‚ niet langer als basis voor het door verweerder ingezette en
gehandhaafde beleid kan dienen. Geplaatst tegen deze achtergrond neemt de president het
volgende in aanmerking.
4.3 Naar voorlopig oordeel kan niet met vrucht worden betoogd dat verweerder de
evenhoevigen op het bedrijf van verzoekster niet als verdacht van mkz heeft kunnen
aanmerken. Gezien de veedichtheid in de regio Oene en het feit dat het tot 3 april 2001
gevoerde beleid niet heeft kunnen voorkomen dat zich in deze regio uitbraken van mkz zijn
blijven voordoen, heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat zich
mogelijk ook buiten de twee kilometer-zones rond besmettingshaarden in de regio Oene
evenhoevigen bevinden die drager van smetstof zijn, waarmee is voldaan aan het in artikel
2, aanhef en onder c, van het Besluit neergelegde criterium voor verdachtverklaring van
deze evenhoevigen. Gesteld noch gebleken is dat het bedrijf van verzoekster zich in een
zodanig bijzondere situatie bevindt dat de evenhoevige dieren op dit bedrijf, ondanks het
vorenoverwogene, niet als verdacht van mkz zouden kunnen worden aangemerkt.
4.3.1 Voorshands uitgaande van de rechtmatigheid van de verdachtverklaring, is de president
voorlopig van oordeel dat niet met vrucht kan worden gesteld dat verweerder niet in
redelijkheid heeft kunnen besluiten tot suppressieve vaccinatie en doding van de dieren op
het bedrijf van verzoekster. Weliswaar zijn deze maatregelen, mede gelet op de afstand van
het bedrijf van verzoekster tot de dichtstbijzijnde gelokaliseerde besmettingshaard,
onmiskenbaar uiterst rigoreus, maar de Wet laat de bevoegde autoriteiten een ruime
discretionaire bevoegdheid bij de vaststelling welke maatregelen passend zijn te achten ter
bestrijding van een besmettelijke dierziekte. Gelet op de veedichtheid in de regio Oene en
het patroon van uitbraken zijn de getroffen maatregelen, die zijn aan te merken als een
uiterste poging verdere verspreiding van het virus tot staan te brengen en te voorkomen dat
het zich buiten deze regio verspreidt, niet zozeer kennelijk onredelijk te achten dat
ingrijpen door de president gerechtvaardigd is.
4.3.2 Door erop te wijzen dat de evenhoevigen op haar bedrijf meer dan drie dagen geleden zijn
inge‰nt, heeft verzoekster kennelijk willen betogen dat deze dieren inmiddels voldoende
immuniteit voor mkz hebben opgebouwd om niet langer vatbaar te zijn voor het virus.
Daargelaten de juistheid van de door verzoekster genoemde termijn, is in deze
omstandigheid naar voorlopig oordeel geen grond gelegen voor het oordeel dat de dieren
op het bedrijf van verzoekster niet langer een risicofactor zouden vormen bij de bestrijding
van het virus. Voorshands uitgaande van de rechtmatigheid van de verdachtverklaring, kan
niet worden uitgesloten dat zich op het bedrijf van verzoekster dieren bevinden die reeds
met mkz waren besmet toen zij werden ge‰nt. Gesteld noch gebleken is dat gevaccineerde
dragers van het mkz-virus geen smetstof uitscheiden. Voorts wordt in juni 2001 een
congres gewijd aan, onder meer, de risico's die 'carriers' meebrengen. Mitsdien kan naar
voorlopig oordeel niet worden gezegd dat de veterinaire risico's van het in leven laten van
gevaccineerde dieren, zoals die op het bedrijf van verzoekster, thans slechts zo theoretisch
zouden zijn dat deze risico's door verweerder als verwaarloosbaar bij de bestrijding van het
virus zouden moeten worden genegeerd. Derhalve kan niet met vrucht worden gezegd dat
verzoekster zodanig overtuigende argumenten heeft aangedragen dat de veterinaire
uitgangspunten van het door verweerder gevoerde beleid onmiskenbaar op losse schroeven
zijn gezet.
4.3.3 Namens verzoekster is aangevoerd dat de evenhoevigen op haar bedrijf, nu het tijdsverloop
sinds de verdachtverklaring op 4 april 2001 meer dan eenentwintig dagen bedraagt, niet
langer als verdacht in de zin van de Wet en het Besluit zijn aan te merken.
De president volgt verzoekster niet in dit betoog. Hij overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de artikelen 21 juncto 22, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet kunnen de
maatregelen ter bestrijding van de ziekte die door het bevoegd gezag nodig worden geacht
zijn: het doden van zieke en verdachte dieren.
Het besluit tot het doden van de dieren maakt deel uit van een besluit waarin de dieren van
verzoekster als verdacht werden aangemerkt. Op basis van die verdenking is, naast nog een
aantal andere beslissingen over te nemen maatregelen, onder meer tot de maatregel tot
doden van de dieren besloten.
Wat er zij van de vraag of, zoals verzoekster stelt, de beslissing inzake de verdenking van
de dieren inmiddels volgens het Besluit is uitgewerkt, die omstandigheid leidt niet zonder
meer tot de conclusie dat de - in de beslissingen in primo eveneens genomen - beslissingen
de betrokken dieren te doden, hun geldigheid hebben verloren.