3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Met betrekking tot het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ontheffing van de
Regeling heeft verweerder in het bestreden besluit - samengevat - het volgende overwogen.
De varkenspest is zeer virulent, uiterst besmettelijk en kan zich op veel, deels nog
onbekende, manieren verspreiden. Hoewel wellicht alle hygi‰nemaatregelen in acht zijn
genomen, doet dit geen afbreuk aan het besmettingsgevaar. Om deze verspreiding tegen te
gaan, zijn vervoersverboden van groot belang. Elk vervoer van varkens in het door een
vervoersverbod bestreken gebied betekent een risico van verdere verspreiding van het
virus. Gelet hierop wordt slechts onder zeer bijzondere omstandigheden ontheffing van een
vervoersverbod verleend.
Appellant heeft ontheffing van de Regeling gevraagd voor het vervoer van varkens naar
zijn stallen teneinde zijn bedrijfsvoering te kunnen hervatten. Voorkoming van schade door
leegstand van stallen is geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft ontheffing van
een vervoersverbod te verlenen. Deze vorm van schade is een normaal gevolg van een
vervoersverbod en treft alle geruimde bedrijven in het door dit verbod bestreken gebied.
Ook de omstandigheid dat bedrijven in de buurt preventief zijn geruimd, is niet
uitzonderlijk en brengt niet mee dat geen risico op verspreiding van het virus zou bestaan
bij doorbreking van het vervoersverbod.
Niet valt in te zien dat het vervoersverbod onrechtmatig zou zijn. Gelet op de varkenspest
situatie en op de EG-voor schriften was het instellen van een vervoersverbod geboden.
Met betrekking tot het bezwaar tegen de weigering tot vergoeding van de schade heeft
verweerder in het bestreden besluit - samengevat - het volgende overwogen.
De vormen van schade die kunnen worden vergoed, zijn limitatief opgesomd in de
artikelen 85 tot en met 90 van de Wet. Voor bijzondere gevallen voorziet artikel 91 van de
Wet in de mogelijkheid tot vergoeding van schade die niet op grond van de artikelen 85 tot
en met 90 voor vergoeding in aanmerking komt. Schade als gevolg van vervoersverboden
wordt beschouwd als normaal bedrijfsrisico en kan niet op basis van artikel 91 van de Wet
worden vergoed. Gelet op het gesloten stelsel van de Wet is geen plaats voor vergoeding
van schade anders dan op grond van de Wet.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de juistheid van deze
redenering bevestigd in haar uitspraak van 30 maart 1995 (nummer R01.92.3043).
Voor zover appellant bezwaar zou maken tegen het niet vergoeden van de schade die hij
heeft geleden door de vaststelling van het vervoersverbod, het niet voorzien in een
schadevergoedingsregeling en het zijns inziens falende bestrijdingsbeleid, kan hij in die
bezwaren - gelet op de jurisprudentie inzake rechtsbescherming tegen schadebesluiten -
niet worden ontvangen.
Voor zover appellant onder verwijzing naar het arrest van 18 januari 1991 van de Hoge
Raad inzake Leffers/Staat (NJ 1992, 638) betoogt dat weigering van schadeloosstelling een
onrechtmatige overheidsdaad oplevert, is dit betoog gelet op de grenzen van het
onderhavige geschil slechts relevant voor zover hij stelt dat de schade die hij heeft geleden
door de weigering van de gevraagde ontheffing dient te worden vergoed.
In voormelde uitspraak van 30 maart 1995 heeft de Afdeling onder meer overwogen dat
een beroep op het arrest Leffers/Staat geen doel treft, "reeds omdat in dat geval sprake was
van de uitvaardiging en onmiddellijke onverkorte uitvoering van een regeling strekkende
tot een volledige en blijvende herstructurering van een bepaalde categorie
varkensmesterijen. In het onderhavige geval gaat het daarentegen om een tijdelijke
maatregel". Ook in het onderhavige geval is sprake van een tijdelijke maatregel. De
Regeling is immers beperkt in plaats en tijd, wat te meer geldt voor het weigeren van de
gevraagde ontheffing. Een beroep op het arrest Leffers/Staat treft dan ook geen doel.
Het door appellant ingebrachte "rapport van de Europese Unie" (rapport Belloli) leidt niet
tot een ander oordeel. Voor zover appellant betoogt dat het vervoersverbod langer dan
noodzakelijk van kracht is gebleven, kan hij in dit bezwaar niet worden ontvangen. In het
ingebrachte stuk is niet gesteld dat ontheffingen van vervoersverboden ten onrechte zouden
zijn geweigerd, nog daargelaten welke conclusie zou moeten worden getrokken indien dat
wel het geval zou zijn geweest. Bovendien wordt de inhoud van het stuk, dat geen offici‰le
status heeft en waarvan de inhoud nog aan discussie onderhevig is, alsook de door
appellant aan dit stuk verbonden conclusies onjuist geacht, aangezien de
varkenspestepidemie in het algemeen adequaat is bestreden.