6. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet
bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep
is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op
verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op
de betrokken belangen, dat vereist.
Alleen indien het College bevoegd is of na het nemen van de beslissing op bezwaar zal
worden om van een geschil kennis te nemen, ligt het treffen van een voorlopige
voorziening binnen het bereik van de president.
De president constateert allereerst dat op nationaal niveau niet uitdrukkelijk is voorzien in
een procedure tot afgifte van de specifieke certificaten als genoemd in de Beschikking
onder aanwijzing van een daartoe bevoegd bestuursorgaan. De afgifte van certificaten als
hier bedoeld kan niet worden aangemerkt als het houden van het toezicht op de naleving
van de Wet en de daarop berustende bepalingen of de opsporing van besmettelijke
dierziekten als bedoeld in artikel 114 van de Wet. In aanmerking genomen dat op grond
van de Beschikking beschermende maatregelen worden vastgesteld in verband met mond-
en klauwzeer in Nederland, wordt in de Regeling voor wat betreft - onder meer - de
toelaatbaarheid van vleesexporten in het kader van de bestrijding van mond- en klauwzeer
echter wel verwezen naar de voorwaarden als genoemd in de Beschikking. Deze Regeling
is gebaseerd op (onder meer artikel 80 van) de Wet. De president constateert voorts dat het
certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking wordt afgegeven door
"een offici‰le dierenarts". De president overweegt dienaangaande dat offici‰le dierenartsen
opererend in het kader van veterinair toezicht in verband met de bestrijding van
besmettelijke dierziekten doorgaans onder verweerder ressorteren en dat de Regeling voor
wat betreft de afgifte van certificaten als hier bedoeld ook niet verwijst naar een ander dan
verweerder. Gelet op het vorenstaande kan derhalve naar voorlopig oordeel van de
president worden aangenomen dat het al dan niet afgeven van certificaten als hier bedoeld
valt aan te merken als een op grond van de Wet genomen besluit en dat verweerder het
(meest) aangewezen bestuursorgaan lijkt om op aanvragen om een dergelijk besluit te
beslissen. Aldus kan bovengenoemde brief van 29 maart 2001 van verweerder aan
verzoekster naar voorlopig oordeel van de president worden opgevat als een besluit op
grond van de Wet van het daartoe bevoegde bestuursorgaan dat, gelet op zijn
bewoordingen, strekt tot niet-inwilliging van de aanvraag van verzoekster om een
certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking. Bij zijn voorlopig
oordeel weegt de president mede dat de conclusie dat geen Nederlands overheidsorgaan
bevoegd is tot afgifte van het certificaat als bedoeld in de Beschikking tot onaanvaardbare
resultaten zou leiden.
Naar voorlopig oordeel van de president moet dan ook worden aangenomen dat na de
beslissing op het bezwaarschrift het College op grond van artikel 109 van de Wet bevoegd
zal zijn om kennis te nemen van het onderhavige geschil. Derhalve zal de president tot
verdere beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening overgaan.
Verzoeker beoogt met de gevraagde voorziening verweerder te dwingen tot afgifte van het
certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking ten behoeve van partijen
door haar in de periode van 20 februari tot 21 maart 2001 naar Frankrijk ge‰xporteerd
rundvlees.
De president overweegt dienaangaande allereerst dat de voorwaarden van de Beschikking
slechts betrekking hebben op (onder meer) vlees dat met ingang van 21 maart 2001 uit
Nederland is of wordt verzonden. Anders dan verzoekster heeft gesteld, kunnen naar
voorlopig oordeel van de president in de Beschikking geen aanknopingspunten worden
gevonden voor het oordeel dat deze voorwaarden terugwerkende kracht zouden hebben tot
20 februari 2001. Artikel 2, tweede lid, onder a, van de Beschikking maakt weliswaar
melding van deze datum, doch dit doet niet af aan de omstandigheid dat dit slechts een
uitzonderingsbepaling betreft met betrekking tot partijen die met ingang van 21 maart 2001
vanuit Nederland worden verzonden. Aldus moet naar voorlopig oordeel van de president