ECLI:NL:CBB:2001:AB1383
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Registratieplicht van een onderneming in de niet-constructieve afbouwsector
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2001 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door M.A.J. Faassen, en verweerder, het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 april 2000, waarbij zijn bezwaar tegen de registratie van zijn bedrijf werd afgewezen. De procedure begon op 9 mei 2000 met de indiening van het beroepschrift. Tijdens de zitting op 5 april 2001 was appellant afwezig, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.
De kern van het geschil betreft de vraag of de werkzaamheden van appellant, die zich richtten op het dichten van naden met gips, onder de werkingssfeer van de Instellingsverordening van het Bedrijfschap vallen. De Instellingsverordening definieert de activiteiten die onder het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf vallen, en appellant betwistte dat zijn werkzaamheden als zodanig konden worden gekwalificeerd. Verweerder stelde echter dat de werkzaamheden van appellant, ondanks dat deze enkel gericht waren op verfraaiing, wel degelijk onder de niet-constructieve afbouw vielen.
Het College oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat de werkzaamheden van appellant onder de Instellingsverordening vielen. Het College wees erop dat de registratieplicht niet afhankelijk is van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of de toepasselijkheid van een bepaalde CAO. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat appellant geen concrete gegevens had over vergelijkbare bedrijven die niet geregistreerd waren. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.