4. Het standpunt van appellant
In beroep heeft appellante, samengevat weergegeven, tegen het bestreden besluit het
volgende naar voren gebracht.
Verweerder heeft door het opnieuw vragen van advies aan de commissie en het volgen van
het uitgebrachte advies blijk gegeven van een onjuiste uitleg van de uitspraak van het
College van 11 juli 2000, welke uitspraak gezien zijn bewoordingen had behoren te leiden
tot inwilliging van het verzoek om subsidie.
Verweerder heeft het nieuwe afwijzende besluit ten onrechte uitsluitend gemotiveerd met
argumenten waartegen het bezwaarschrift d.d. 17 november 1998 inzake de
oorspronkelijke afwijzing niet was gericht. Die argumenten zijn ontleend aan het advies
van de commissie van 3 november 2000, welk advies evenwel buiten de orde is, daar het
niet eerder kon worden bestreden en niet door het College kon worden beoordeeld bij zijn
uitspraak van 11 juli 2000.
Ter zitting heeft appellante nog inhoudelijke bezwaren tegen het advies van de Commissie
en het bestreden besluit naar voren gebracht.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Wat de grondslag van het bestreden besluit betreft, gaat het College er vanuit dat
verweerder overeenkomstig het advies van de commissie, dat in verband met het bepaalde
in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en c, van het Besluit strekte tot afwijzing van de
thans aan de orde zijnde aanvraag van subsidie, die aanvraag onder toepassing van artikel
9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit heeft afgewezen.
Naar het oordeel van het College zijn de in voormeld artikel 10, tweede lid, genoemde
criteria niet alleen van betekenis voor de advisering door de commissie, doch zijn zij
evenzeer maatgevend voor van de besluitvorming van verweerder in het kader van de
toepassing van artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit.
Verweerder heeft, naar moet worden aangenomen, beoogd ter zake van de motivering van
het bestreden besluit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:49 van de Awb te verwijzen
naar meergenoemd advies van de commissie d.d. 3 november 2000, alsmede om de in dit
besluit vervatte afwijzing te baseren op de in meergenoemd artikel 10, tweed lid, aanhef
onder b en c, genoemde gronden.
5.2 Appellante heeft in de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit en in beroep,
tegen de wijze van besluitvorming van verweerder en de inhoud van het bestreden besluit
argumenten, als hiervoor weergegeven, van formeel juridische aard naar voren gebracht.
Naar het oordeel van het College treffen deze argumenten geen doel.
Immers, de door het College op 11 juli 2000 uitgesproken vernietiging was gegrond op
schending van het motiveringsbeginsel, vervat in artikel 7:12 van de Awb.
Zulks betekende geenszins dat - zoals appellante lijkt te betogen - verweerder gehouden
was op basis van de tot dan toe bekende feiten en omstandigheden de door appellante
ingediende aanvraag om subsidie in te willigen.
Geoordeeld moet worden dat verweerder terecht aanleiding heeft gevonden de commissie
te verzoeken hem te adviseren aangaande het thans aan de orde zijnde project(onderdeel)
en daarbij acht te slaan op genoemde uitspraak van het College. Gelet op het bepaalde bij
het Besluit, was het mede uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het
bestreden besluit geboden andermaal het advies van de commissie in te winnen
Evenzeer was het geboden, alvorens opnieuw op appellantes bezwaarschrift te beslissen,
haar in de gelegenheid te stellen haar zienswijze te geven over de inhoud van het door de
commissie uitgebrachte advies en haar uit te nodigen te worden gehoord.
Verweerder heeft appellante een en andermaal bedoelde gelegenheid en uitnodiging
gegeven, doch appellante heeft onder vermelding van argumenten als eerder weergegeven,
aan verweerder te kennen gegeven daarvan geen gebruik te maken.
Eerst ter zitting van het College zijn vanwege appellante argumenten van inhoudelijke aard
tegen het advies van de commissie en het bestreden besluit naar voren gebracht.
Gezien vorenomschreven opstelling van appellant in de procedure die heeft geleid tot het
bestreden besluit, geeft de inhoud van evenbedoelde bezwaren het College geen aanleiding
tot het instellen van nader onderzoek.
Tenslotte acht het College geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met
toepassing van artikel 8:75 van de Awb.