Het College overweegt hieromtrent dat in het onderhavige geval niet aan de orde is het op
basis van een positief advies van de commissie in het kader van het tendersysteem
rangschikken van de aanvraag van appellante, doch de afwijzing van de aanvraag op basis
van een negatief advies van de commissie, dat is gebaseerd op artikel 10, tweede lid,
aanhef en onder c, van het Besluit.
Naar het oordeel van het College moet de grondslag voor een dergelijk afwijzingsbesluit
worden gevonden in artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit en is eerder geciteerd
artikel 11, tweede lid, niet aan de orde. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat
de in artikel 10, tweede lid, genoemde criteria niet alleen van betekenis zijn voor de
advisering door de commissie, doch evenzeer maatgevend zijn voor de besluitvorming van
verweerder in het kader van de toepassing van artikel 9, aanhef en onder a.
Voor de beoordeling van het bestreden besluit gaat het College er vanuit dat de daarin
vervatte afwijzing berust op laatstvermeld voorschrift in verbinding met het bepaalde in
artikel 10, tweede lid, onder c, alsmede dat wat de motivering van het bestreden besluit
betreft, is beoogd overeenkomstig artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) te verwijzen naar het advies van de commissie.
5.2 De in het geding zijnde afwijzing berust op de motivering dat gegronde vrees bestaat dat
appellante het onderhavige project niet kan financieren.
In dat verband is bij het bestreden besluit aangegeven dat appellante, wier balans een totaal
laat zien van Ÿ 40.000,--eigen vermogen terwijl de totale ontwikkelkosten van het project
zijn begroot op circa 20 miljoen gulden, weliswaar bij de aanvraag het bestaan van een
achtergestelde lening heeft vermeld, doch geen nadere, toereikende gegevens heeft
verstrekt met betrekking tot een daartoe strekkende overeenkomst of omtrent een andere
wijze van financiering.
Van de zijde van verweerder is ter zitting van het College, mede naar aanleiding van
hetgeen appellante naar voren heeft gebracht aangaande het aanvullen van gegevens,
uiteengezet dat aan een aanvrager van subsidie slechts (nadere) gegevens worden verzocht,
voor zover de ingediende gegevens gezien het Besluit en het daarop gebaseerde
aanvraagformulier ontoereikend zijn om de aanvraag in behandeling te nemen. Zulks was
in casu het geval in verband met het ontbreken van balansgegevens, die naderhand bij
appellante zijn opgevraagd. Het verstrekken van andersoortige gegevens en het zorg dragen
voor de volledigheid van gegevens komt - aldus verweerder - geheel voor rekening en
risico van de aanvrager.
Naar de mening van verweerder kan van Senter geen uitvoeriger onderzoek naar de
gegevens in het kader van de aanvraagprocedure worden gevergd, aangezien dat een
effectieve toepassing van het Besluit en het daarin vervatte tendersysteem te zeer zou
belemmeren.
Met betrekking tot de stelling van appellante, dat meerbedoelde achtergestelde lening bij
medewerkers van Senter aan de orde is gesteld en dat het daarom in de rede had gelegen
dat een mogelijkheid tot aanvulling van gegevens was geboden toen het bestaan van een
dergelijke lening voor een bedrag van 13 miljoen gulden bij de aanvraag was vermeld, is
namens verweerder te kennen gegeven dat uit telefonische inlichtingen, die naar aanleiding
van hetgeen vanwege appellante in de hoorzitting met betrekking tot haar bezwaarschrift
naar voren was gebracht, zijn ingewonnen bij de betrokken medewerkers van Senter, is
gebleken dat het onderhoud met bedoelde medewerkers heeft plaatsgevonden v¢¢r
indiening van de subsidieaanvraag voor het eerste project (onderdeel), dat bij die
gelegenheid de mogelijkheid van financiering van een project met een achtergestelde
lening in algemene zin aan de orde is geweest en dat daarbij in algemene zin is gewezen op
de noodzaak van het vestrekken van gegevens ter onderbouwing van een dergelijke wijze
van financiering.
Van de zijde van verweerder is nog opgemerkt dat overigens het eerst bij brief van
11 augustus 2000 door appellante overgelegde schrijven van ICL d.d. 24 juni 1998 niet zou
hebben geleid tot een positief oordeel omtrent de aanvraag, aangezien het daarin
voorkomende beding: dat tot het moment waarop appellante het volledige offertebedrag
heeft voldaan en aan alle verplichtingen op grond van de af te sluiten overeenkomst heeft
voldaan de volledige intellectuele eigendomsrechten op de te ontwikkelen software
toebehoren aan ICL die van deze eigendomsrechten pas gebruik zal mogen maken in geval
van surs‚ance of (dreigend) faillissement, voor verweerder niet aanvaardbaar is.