Ter beoordeling van het College staat de vraag of de weigering van verweerder om op
laatstgenoemd verzoek positief te beslissen in rechte stand kan houden. Het College
beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
De faxberichten van mr Wignand van 19 december 1997, 11 maart 1998 en 17 maart 1998
betreffen de relatie tussen appellante en de Staat welke tot stand is gekomen door
ondertekening door appellante van de overeenkomst tussen de Staat en Desmepol en
ingevolge welke appellante als borg instaat voor de uitvoering van de overeenkomst door
Desmepol. Uit genoemde faxberichten blijkt dat tussen de Staat en appellante
overeenstemming bestaat dat appellante uit haar verplichtingen uit hoofde van deze
borgovereenkomst wordt ontslagen. Uitdrukkelijk is aangegeven door de Staat dat geen
bijzondere voorwaarden zouden worden gesteld, met name is deze overeenstemming aan
de zijde van de Staat niet afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de krediettoezegging
van verweerder aan Desmepol zou worden aangepast. Eerst bij brief van 27 april 1998
heeft verweerder appellante verzocht om op grond van artikel 4:2 Awb een formele
aanvraag in te dienen om de in deze krediettoezegging opgenomen voorwaarde van
borgstelling te laten vervallen. Na ontvangst van die aanvraag heeft verweerder daarop
afwijzend beslist. Daarbij heeft verweerder echter onvoldoende betekenis toegekend aan de
inmiddels verstuurde faxberichten. Verweerder had zich de vraag moeten stellen of
appellante hieruit had kunnen en mogen opmaken dat de besluitvorming definitief te zijnen
gunste was afgerond. Die vraag had naar het oordeel van het College niet anders dan
positief kunnen worden beantwoord, om de navolgende redenen in hun onderlinge
samenhang beschouwd:
- de kwestie van de borgstelling is een onderwerp dat ge‰igend is om door juristen
van een afdeling Juridische Zaken te worden behandeld;
- in de faxberichten worden bewoordingen gebruikt als 'dat wij wel mogelijkheden
zien' en 'dat Senter u zal ontslaan' welke erop wijzen dat mr Wignand niet voor zichzelf
spreekt, maar namens de organisatie;
- het tijdsverloop tussen de faxberichten duidt erop dat mr Wignand over de kwestie
binnen Senter overleg heeft gepleegd;
- in het faxbericht van 11 maart 1998 wordt uitdrukkelijk medegedeeld dat geen
bijzondere voorwaarden zullen worden gesteld bij het ontheffen van de verplichtingen uit
de borgstelling.
Aangezien appellante de faxberichten in de hiervoor bedoelde zin heeft mogen en kunnen
opvatten, komt het alsnog weigeren van het laten vervallen van de aan de
krediettoezeggingen aan Desmepol verbonden voorwaarde van borgstelling in strijd met
het beginsel van behoorlijk bestuur dat bestuursorganen gewekt vertrouwen niet mogen
beschamen.
Het College overweegt voorts dat de omstandigheid dat mr Wignand niet bevoegd was om
besluiten in het kader van de Regeling te nemen niet aan het vorenstaande kan afdoen. Dat
zou mogelijk anders zijn geweest wanneer mandaatbeschikkingen waren gepubliceerd
waaruit belanghebbenden hadden kunnen afleiden welke ambtenaar bevoegd is namens
verweerder besluiten te nemen, maar de vertegenwoordigers van verweerder hebben ter
zitting verklaard dat dergelijke beschikkingen niet publiek toegankelijk waren. Voorts
heeft appellante betwist dat zij kon weten dat mevrouw ir Tigchelhoff bevoegd was.
Daartoe heeft zij onbestreden gesteld dat mevrouw ir Tigchelhoff pas in beeld is gekomen
toen de beslissing reeds was genomen.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit
moet worden vernietigd, met bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van
appellante beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.