ECLI:NL:CBB:2001:AB1022
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- R.R. Winter
- I.K. Rapmund
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ontheffing op grond van de Winkeltijdenwet 1996 en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 maart 2001 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, een ondernemer die een winkel/bakkerij exploiteert. Verzoeker had op 29 december 1999 een ontheffing aangevraagd om op zondag zijn winkel geopend te houden, op basis van religieuze overtuiging. Deze ontheffing werd verleend, met de verplichting om de winkel op vrijdag gesloten te houden. Echter, na meerdere constateringen van de politie dat verzoeker op zijn rustdag, de vrijdag, de winkel geopend had, hebben de burgemeester en wethouders van Den Haag besloten de ontheffing in te trekken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij financieel afhankelijk is van de omzet op zondag.
De president heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij heeft vastgesteld dat verzoeker op 21 april 2000 en 26 januari 2001 in strijd met de voorwaarden van de ontheffing heeft gehandeld. De president heeft de verklaringen van verzoeker en zijn echtgenote in twijfel getrokken, vooral omdat de politie constateerde dat de winkel geopend was en er klanten aanwezig waren. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij op de betreffende dagen alleen schoolkinderen ontving en dat de winkel niet voor publiek geopend was, maar deze verklaring werd niet als voldoende bewijs gezien.
De president concludeert dat de intrekking van de ontheffing gerechtvaardigd is, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn religieuze overtuiging hem daadwerkelijk belet om de winkel op vrijdag gesloten te houden. De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorziening rechtvaardigt. De president benadrukt dat de wetgever met de Winkeltijdenwet beoogt dat de betrokkenen hun winkel op de rustdag gesloten houden op basis van een dwingende godsdienstige overtuiging, wat in dit geval niet is aangetoond.