3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond
verklaard.
Hierbij heeft verweerder gesteld dat het bezwaar feitelijk een verzoek is om de ingediende
aanvraag te corrigeren. Een dergelijk verzoek kan niet worden ingewilligd nu immers de
door appellante gestelde fout niet kan worden aangemerkt als een manifeste fout, die
aanleiding had behoren te geven tot het bieden van de mogelijkheid de aanvraag nog te
wijzigen. De aanvraag behelsde geen duidelijke onjuistheden of tegenstrijdigheden, zodat
ervan uitgegaan mocht worden dat appellante geen akkerbouwbijdrage wilde aanvragen,
maar voederareaal wenste op te geven. Verweerder verwijst in dit verband naar het
werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat de
omstandigheid dat appellante in eerdere jaren het aanvraagformulier wel juist heeft
ingevuld, alsmede het feit dat eerder slechts een geringe oppervlakte als voederareaal is
opgegeven, er niet aan kan afdoen dat geen sprake is van een manifeste fout.
Met betrekking tot het eerst na de totstandkoming van het bestreden besluit door appellante
gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is namens verweerder ter zitting opgemerkt dat
niet is nagegaan of sprake is van gelijke gevallen en dat, indien dit het geval mocht zijn, in
die andere gevallen een fout is gemaakt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het
bestreden besluit aangevoerd.
Appellante heeft in eerdere jaren ook subsidie op grond van de Regeling gevraagd, waarbij
wel de juiste bijdragecodes zijn ingevuld. In de aanvraagformulieren voor 1997 en 1998
werd bij de totalen nog een uitsplitsing gemaakt naar oppervlakten voederareaal en
akkerbouwgewassen, waardoor de indiener er nog eens aan werd herinnerd dat er een
verschil zit in de bijdragecodes. Dit is niet het geval in het aanvraagformulier voor 1999.
De fout in de aanvraag is onbewust en door verwarring gemaakt. Nu appellante in eerdere
jaren slechts een geringe oppervlakte van circa 4 hectare aan voederareaal heeft opgegeven,
had LASER - mede gelet op hetgeen hiervoor over het gewijzigde aanvraagformulier is
opgemerkt - kunnen vermoeden dat een fout is gemaakt.
Appellante stelt dat sprake is van een geringe fout, waarvoor zij zwaar wordt gestraft.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat
slechts aan het bezwaar van appellante tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou
moeten worden geoordeeld dat door appellante bij haar aanvraag oppervlakten een
klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5bis van
Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een
aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan
haar aanvankelijke opgave te houden.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke
fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het
geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan
zijn.
Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat immers geen
ongerijmdheden. De omstandigheid dat appellante in de voorafgaande jaren een geringe(re)
oppervlakte voederareaal heeft opgegeven blijkt immers niet uit de onderhavige aanvraag
zelf. Bovendien staat het een producent vrij op grond van hem moverende redenen in enig
jaar tot opgave van een groter voederareaal over te gaan.
Voorzover appellante haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen handhaven, merkt
het College op dat zij heeft nagelaten aan te geven waarom de twee gevallen waar zij naar
verwijst naar haar opvatting rechtens vergelijkbaar zijn. Reeds om die reden kan aan dit
beroep voorbij worden gegaan.
Op grond van het vorenstaande was verweerder gehouden te beslissen, zoals hij bij het
bestreden besluit heeft gedaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.