Bovendien miskent verweerder dat in de primaire besluiten voorwaarden aan de justitiabelen worden gesteld, die niet uit de
toepasselijke regelgeving - in casu Verordening (EEG) nr. 1725/79 - voortvloeien. Gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb
kunnen beleidsregels slechts betrekking hebben op wetsinterpretatie, belangenafweging en de vaststelling van feiten en dus niet
op het stellen van nieuwe voorwaarden.
Ten derde zijn de primaire besluiten niet aan te merken als algemene regel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, nu
deze besluiten zijn gericht tot een "gesloten groep", namelijk de Nederlandse kunstmelkvoederfabrikanten die door verweerder
overeenkomstig artikel 8, eerste en tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1725/79 zijn erkend. Dit komt ook tot uiting in de
wijze van bekendmaking van de circulaires aan "belanghebbenden".
Tenslotte is het financi‰le belang bij het recht op steun ingevolge Verordening (EEG)
nr. 1725/79 voor de kunstmelkvoederfabrikanten dermate groot dat de rechtszekerheid toetsing van de rechtmatigheid van de
primaire besluiten vereist. Het is voor deze fabrikanten onevenredig bezwarend om het te laten aankomen op het aanwenden
van rechtsmiddelen tegen besluiten, waarbij met toepassing van de circulaires steun wordt geweigerd of teruggevorderd. Dit
klemt temeer nu de primaire besluiten evident in strijd zijn met Verordening (EEG) nr. 1725/79.
Appellante verzoekt het College het bestreden besluit, alsmede de daaraan ten grondslag liggende primaire besluiten te
vernietigen, met veroordeling van verweerder tot betaling van alle door appellante door deze besluiten geleden schade en de
proceskosten.
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de bezwaren van appellante tegen de hiervoor in rubriek 2.2 vermelde
brief en circulaires op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een
algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Onder beleidsregel wordt blijkens artikel 1:3, vierde lid, Awb verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde
een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke
voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Naar het oordeel van het College stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de brief van 24 november 1997, de
circulaire van 27 november 1997 en de circulaire van
12 december 1997 niet meer bevatten dan een weergave van de volgens verweerder vanaf een bepaald tijdstip te geven uitleg
van de in de regelgeving voor steunverlening voor mengvoeder gestelde voorwaarden en van de wijze waarop verweerder tot
vaststelling van de in dit verband relevante feiten komt.
Verweerder heeft deze brief en circulaires in zoverre op goede gronden aangemerkt als beleidsregels, waartegen geen beroep
openstaat en derhalve evenmin ingevolge artikel 7:1 van de Awb een ontvankelijk bezwaarschrift kan worden ingediend.
De stelling van appellante dat de door verweerder gegeven uitleg verder gaat dan de toepasselijke regelgeving kan hieraan -
wat daar overigens van zij - niet afdoen. Deze stelling berust immers op een inhoudelijke beoordeling van de primaire
"besluiten", die pas aan de orde kan komen indien sprake is van een ontvankelijk bezwaar.
Dat de Voorzitter van het College zich in de door appellante vermelde zaken bevoegd achtte, onder de werking van de toen
geldende regels, kennis te nemen van de hem toen voorgelegde besluiten, kan aan het voorgaande evenmin afdoen.
Ook de omstandigheid dat ten tijde van de verzending van de brief en de circulaires sprake is van een duidelijk af te bakenen
groep van belanghebbenden, namelijk de kunstmelkvoederfabrikanten die op dat moment door verweerder op grond van artikel
8 van Verordening (EEG) nr. 1725/79 zijn erkend, doet aan het rechtskarakter daarvan niet af. De samenstelling van deze groep
is immers in beginsel voor wijziging vatbaar, terwijl de uitleg die verweerder aan de toepasselijke regelgeving heeft gegeven
ook geldt voor eventueel in de toekomst erkende fabrikanten van mengvoeders.
De bekendmaking bij wege van circulaires doet evenmin afbreuk aan het rechtskarakter
van verweerders mededelingen, doch is een logisch gevolg van het feit dat ten tijde van verzending ervan de erkende
mengvoederfabrikanten bij verweerder bekend waren.
Tenslotte kan het door appellante gestelde financi‰le belang geen reden vormen om in afwijking van het bepaalde in artikel
8:1, aanhef en onder a, en artikel 7:1, eerste lid, van de Awb tot ontvankelijkheid van het bezwaar te concluderen.
Op grond van het vorenstaande heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de brief van 24 november 1997 en de
circulaires van 27 november 1997 en 12 december 1997 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetzelfde geldt voorzover het
bezwaar mede gericht was tegen - hangende de beslissing op bezwaar - aangebrachte wijzigingen in bedoelde brief en
circulaires. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.