2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 1725/79, zoals nadien gewijzigd, heeft de Commissie de uitvoeringsbepalingen vastgesteld inzake
de toekenning van steun voor tot mengvoeder verwerkte ondermelk en voor magere-melkpoeder bestemd voor kalvervoeding.
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Beschikking denaturatie- en verwerkingssteun magere melkpoeder 1980 (hierna: de
Beschikking), zoals nadien gewijzigd, wordt de steun ter zake van de verwerking van mager melkpoeder of ondermelk
verleend door verweerder. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de steun wordt verleend naar de onderscheidingen en
maatstaven en onder de beperkingen en voorwaarden, die in Verordening (EEG) nr. 804/68, de ter uitvoering daarvan
vastgestelde of vast te stellen verordeningen dan wel bij of krachtens deze beschikking zijn gesteld.
De artikelen 11 tot en met 15 van de Beschikking bevatten nadere regels met betrekking tot de steunverlening voor de
verwerking van magere melkpoeder en ondermelk tot melkpoeder.
In het kader van de toepassing van voormelde regelgeving heeft verweerder de Steunregeling voor de verwerking van magere
melkpoeder en ondermelk in mengvoeder (Verordening (EEG) nr. 1725/79) opgesteld (hierna: de steunregeling), die, evenals
de wijzigingen daarop, bij wege van circulaire aan de ingevolge artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1725/79 in Nederland
erkende bedrijven wordt toegezonden.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College
komen vast te staan.
- Bij brief van 24 november 1997 heeft verweerder aan appellante interpretaties toegezonden met betrekking tot de
steunregeling. Hierbij heeft verweerder meegedeeld dat deze interpretaties op korte termijn per circulaire aan de sector
worden meegedeeld.
- Bij circulaire nr. 8502 van 27 november 1997 heeft verweerder belanghebbenden op de hoogte gesteld van aanpassingen
en verduidelijkingen van de steunregeling, die betrekking hebben op de volgende onderdelen:
- de procedure bij geconstateerde lebweibesmetting (en andere afwijkingen);
- de herverwerking van kunstmelkvoeder;
- de vermelding van het percentage magere melkpoeder op verpakkingen van
kunstmelkvoeder;
- het gehalte magere melkpoeder in mengsels;
- meer- en minderverwerking.
- Bij circulaire nr. 8513 van 12 december 1997 heeft verweerder meegedeeld dat de ingangsdatum van het bepaalde in
circulaire nr. 8502 nader wordt bepaald op
1 januari 1998.
- Bij brief van 29 december 1997 heeft appellante tegen de brief van 24 november 1997 en beide voormelde circulaires
bezwaar gemaakt bij verweerder.
- Bij brief van 30 januari 1998 heeft verweerder aan appellante onder meer meegedeeld dat nader overleg met het
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: het ministerie) ertoe heeft geleid dat onder in deze brief
vermelde voorwaarden herverwerking van mengvoeder in geval van misproducties is toegestaan, alsmede dat het
ministerie bereid is over de toelaatbaarheid van overige varianten van herverwerking interpretatievragen te stellen aan de
Europese Commissie.
- In aansluiting op circulaire 8502 heeft verweerder bij circulaire 8705 van
15 juli 1998 aan belanghebbenden, onder verwijzing naar het feit dat in Verordening 1725/79 is bepaald dat het onder de
steunregeling geproduceerde kunstmelkvoeder v¢¢r het stadium van de eindverwerker niet mag worden verwerkt of
gemengd, meegedeeld onder welke voorwaarden herverwerking mag plaatsvinden.
- Bij brief van 27 juli 1998 heeft verweerder appellante er op gewezen dat circulaire 8705 een wijziging inhoudt van de
eerder bij brief van 24 november 1997 en circulaire 8502 gedane mededeling over steunwaardige herverwerking en dat,
voor zover deze mededeling kan worden beschouwd als een besluit, het bezwaar van appellante ingevolge artikel 6:19,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht wordt mede gericht te zijn tegen de wijziging.