ECLI:NL:CBB:2001:AB0529

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/674
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Roemers
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit vaststelling dienstregeling lokaal openbaar vervoer door College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze zaak hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van Leiden, dat de bezwaren van appellanten tegen de vaststelling van de dienstregeling 1999-2000 van het lokaal openbaar vervoer ongegrond heeft verklaard. De procedure begon op 31 maart 2000, toen de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het beroepschrift ontving. De appellanten waren van mening dat de route van buslijn 30 door de wijk de Coebel niet correct was vastgesteld en hebben hun bezwaren geuit. De rechtbank heeft het dossier ter afhandeling naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven gestuurd, waar het onderzoek ter zitting op 14 december 2000 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar het College heeft uiteindelijk besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende informatie opgevraagd bij verweerder.

De grondslag van het geschil ligt in de Wet personenvervoer, waarin is bepaald dat burgemeester en wethouders jaarlijks de dienstregeling van het lokaal openbaar vervoer moeten vaststellen. Appellanten hebben betoogd dat de inspraakronde voorafgaand aan de vaststelling niet correct is verlopen en dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen de nieuwe dienstregeling 2000-2001, omdat deze geen wijzigingen bevatte ten opzichte van de dienstregeling 1999-2000. Het College heeft vastgesteld dat appellanten geen rechtens te honoreren belang hebben bij een uitspraak op hun beroep tegen de dienstregeling 1999-2000, omdat deze inmiddels niet meer van toepassing is. Het College heeft zich onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen voor zover dit gericht was tegen verkeersmaatregelen in de wijk de Coebel en heeft het beroep tegen de vaststelling van de dienstregeling niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/674 28 februari 2001
14860
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
gemachtigde: mr I.C.E. Anemaet, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Noordwijk aan Zee,
tegen
Het College van burgemeester en wethouders van Leiden, in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan van de
centrumgemeente BOS- Leiden, verweerder,
gemachtigde: mr J.M.L. Spannenburg, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 31 maart 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te 's- Gravenhage, sector bestuursrecht, van appellanten een beroepschrift
ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 24 februari 2000 verzonden besluit van verweerder.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen verweerders besluit tot vaststelling van de dienstregeling
1999-2000 lokaal openbaar vervoer Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Voorschoten, waarbij onder meer de dienstregeling
voor buslijn 30 werd vastgesteld, ongegrond verklaard.
Bij brief van 28 april 2000 hebben appellanten, onder overlegging van een aantal bijlagen, de gronden voor hun beroep
ingediend.
Verweerder heeft op 25 mei 2000 een groot aantal op deze procedure betrekking hebbende stukken toegezonden.
Verweerder heeft op 29 juni 2000 een verweerschrift ingediend.
Bij een op 7 augustus 2000 verzonden brief heeft de griffier van de arrondissementsrechtbank ingevolge artikel 6:15 van de
Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) het aldaar inmiddels opgebouwde dossier ter afhandeling doorgezonden aan het College.
Bij griffiersbrief van 6 november 2000 is vervoersonderneming Connexxion B.V. te Rotterdam - gelet op het bepaalde in
artikel 8:26 Awb - in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Daarop is geen reactie ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2000, waarbij partijen hun standpunt nader hebben toegelicht,
appellanten bij monde van mr M. Roelofs, kantoorgenoot van de gemachtigde en verweerder eveneens bij gemachtigde.
Bij faxbericht van 14 december 2000 hebben appellanten gereageerd op het ter zitting verhandelde.
Gelet op de inhoud van dit faxbericht heeft het College bij beschikking van 18 december 2000 het onderzoek in deze zaak
heropend.
Bij griffiersbrief van 18 december 2000 is verweerder gevraagd om nadere informatie te verschaffen. Verweerder heeft deze
informatie verstrekt bij brief van 11 januari 2001.
Nadat appellanten bij griffiersbrief van 1 februari 2001 is gevraagd of zij een nadere behandeling van dit beroep ter zitting
gewenst achtten, is door hen bij faxbericht van
8 februari 2001 meegedeeld dat zij hiervan afzien. In dit bericht hebben zij tevens gereageerd op de door verweerder verstrekte
informatie.
Verweerder heeft bij faxbericht van 7 februari 2001 meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere behandeling ter
zitting.
Hierop is het onderzoek in deze zaak gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet personenvervoer (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
Bij de uitvoering van deze wet dient een afweging te worden gemaakt tussen de omvang en het gebruik van goed
functionerend openbaar vervoer, de noodzaak van openbaar vervoervoorzieningen voor degenen die op dit vervoer
zijn aangewezen, het gebruik van particulier personenvervoer per auto, verkeersveiligheid, ruimtelijke ordening,
milieubeheer, energiegebruik en de beschikbare financi‰le middelen.
Artikel 14
Lid 1: Burgemeester en wethouders stellen tenminste eenmaal per jaar de dienstregeling van het lokale
openbaar vervoer vast met inachtneming van het bepaalde bij artikel 4.
Lid 2: Zij stellen belanghebbenden in de gelegenheid wensen kenbaar te maken ten aanzien van de dienstregeling
van het lokale openbaar vervoer.
(.)
Artikel 65
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van
Beroep voor het bedrijfsleven."
De bevoegdheid tot het vaststellen van de dienstregeling voor interlokaal vervoer is indertijd door de Minister op grond van
artikel 21 van de Wet gedelegeerd aan het Beleidsorgaan Openbaar Vervoer subsidi‰rende gemeenten ( BOS Leiden). Blijkens
de op artikel 21 van de Wet gebaseerde Samenwerkingsovereenkomst Openbaar Vervoer Agglomeratie Leiden 1988 zijn de
bevoegdheden inzake openbaar vervoer binnen de agglomeratie overgedragen. Deze overdracht is, blijkens de
overgangsbepalingen, ook na de inwerkingtreding van de nieuwe wet (Stb. 1997, 559) in stand gebleven.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College
komen vast te staan.
- Appellant A heeft, naar aanleiding van het voornemen van verweerder om bij de vaststelling van de dienstregeling lokaal
openbaar vervoer 1999/2000 de route van buslijn 30 te laten lopen door de straten C en D in de wijk de Coebel te Leiden,
gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn zienswijze kenbaar te maken.
- Bij brief van 22 april 1999 heeft appellant B bij verweerder gereageerd op diens voornemen om bij de vaststelling van de
dienstregeling lokaal openbaar vervoer 1999/2000 de route van bus 30 te laten lopen door de wijk de Coebel.
- Bij brief van 20 mei 1999 deelt verweerder appellanten mee besloten te hebben de dienstregeling openbaar vervoer -
onder meer omvattende een gewijzigde route voor buslijn 30 - voor de periode 30 mei 1999 tot en met 27 mei 2000
conform zijn voornemen te hebben vastgesteld. Tevens deelt verweerder mee de reeds eerder aangekondigde
verkeersmaatregelen in de wijk de Coebel te zullen nemen. Openbaarmaking van deze besluiten vindt plaats in de
stadskrant van de gemeente Leiden van 21 mei 1999.
- Bij brief van 24 juni 1999 - door verweerder ontvangen op 30 juni 1999 - maakt appellant A bezwaar tegen de
vaststelling van de dienstregeling en de te treffen verkeersmaatregelen. Door appellant B is op 29 juni 1999 een
bezwaarschrift ingediend.
- Nadat appellanten hun standpunt toegelicht hebben op een op 27 augustus 1999 gehouden hoorzitting adviseert de
commissie voor de bezwaarschriften verweerder op 10 december 2000 de bezwaren ongegrond te verklaren. Bij een op
24 december 2000 verzonden besluit verklaart verweerder, onder overneming van het advies van de commissie, de
bezwaren ongegrond. Onder dit besluit vermeldt verweerder dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank te 's-
Gravenhage, sector bestuursrecht.
- Vervolgens stellen appellanten op 31 maart 2000 beroep in bij de arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht.
- Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting hebben appellanten bij faxbericht van 14 december 2000 het volgende
meegedeeld:
" Ter zitting heeft de gemeente aangevoerd dat appellanten geen bezwaar hebben ingediend tegen het besluit
dienstregeling 2000/2001 van lijn 30.
Na de zitting is mij gebleken dat mijn kantoorgenoot, mr I.C.E. Anemaet, destijds heeft ge‹nformeerd bij
Connexxion naar het besluit dienstregeling 2000/2001. Connexxion heeft desgevraagd medegedeeld dat een besluit
dienstregeling slechts wordt genomen indien er wijzigingen in de dienstregeling worden doorgevoerd.
De dienstregeling 2000/2001 heeft geen wijzigingen ondergaan ten opzichte van de onderhavige dienstregeling
1999/2000 zodat de gemeente geen nieuw besluit heeft genomen. Dat is de achterliggende reden waarom
appellanten geen bezwaar hebben ingediend tegen de dienstregeling 2000/2001.
Gelet op het vorenstaande hebben appellanten dus wel degelijk belang bij de gevoerde procedure."
- Bij brief van 11 januari 2001 heeft verweerder stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de dienstregeling openbaar vervoer
2000/2001 (ingaande 2 juli 2000 en eindigend op 27 mei 2001) ter inzage heeft gelegen van 16 juni 2000 tot 30 juni
2000. Daarnaast is de dienstregeling gepubliceerd in de Stadskrant van de gemeente Leiden van
9 juni 2000. De dienstregeling van buslijn 30 is ten opzichte van de dienstregeling 1999/2000 niet gewijzigd.
- Bij faxbericht van 8 februari 2001 hebben appellanten nog het volgende meegedeeld:
" Naar aanleiding van de door u bij brief van 25 januari jl. toegezonden stukken van de gemeente bericht ik u als
volgt. Appellanten moeten erkennen dat de vaststelling van de dienstregeling 2000-2001 is gepubliceerd in de
Stadskrant Leiden. Wel merken zij op dat het hun op grond van de advertentietekst onvoldoende kenbaar was dat
de invoering van de dienstregeling 1999-2000 van lijn 30 zeer omstreden is terwijl de gemeente geen reden had om
te veronderstellen dat de dienstregeling 2000-2001 van lijn 30 wordt geaccepteerd door belanghebbenden.
Voorts wordt door de gemeente niet weersproken dat de dienstregeling 2000-2001 van lijn 30 niet is gewijzigd ten
opzichte van 1999-2000.
Gelet op het vorenstaande zijn appellanten van mening dat het hen niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar
hebben aangetekend tegen de dienstregeling 2000-2001. Nu de dienstregeling niet is gewijzigd, gelden de
bezwaren en het beroepschrift zoals ingesteld tegen de dienstregeling 1999-2000 onverkort voor de dienstregeling
2000-2001."
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - kort samengevat - onder meer het volgende in.
Verweerder erkent dat de inspraakronde voorafgaande aan de vaststelling van de besluiten niet altijd even correct is verlopen.
Niettemin ziet verweerder geen aanleiding tot heroverweging van de besluiten waarvan bezwaar.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van het beroep uitvoerig gemotiveerd aangegeven waarom de besluiten zowel op
formele als op materi‰le gronden niet in stand kunnen blijven.
Gelet op de hierna volgende beslissing ziet het College er van af het standpunt van appellanten hier verder weer te geven.
5. De bevoegdheid van verweerder
Het College stelt - onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1 van deze uitspraak is opgemerkt - vast dat verweerder, in zijn
hoedanigheid van bestuursorgaan van de Centrumgemeente BOS-Leiden bevoegd is de dienstregeling voor openbaar vervoer
binnen de agglomeratie vast te stellen.
6. De beoordeling van de bevoegdheid van het College en de ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep is allereerst gericht tegen het besluit van verweerder met betrekking tot de dienstregeling 1999/2000 van buslijn 30.
Het College is op grond van artikel 65 van de Wet bevoegd van dit beroep kennis te nemen.
Het beroep is echter ook gericht tegen een besluit van verweerder als bestuursorgaan van de gemeente Leiden om bepaalde
verkeersmaatregelen te nemen in de wijk "de Coebel". Met betrekking tot dit deel van het beroep is er geen wettelijk
voorschrift aan te wijzen dat het College bevoegd verklaart van een dergelijk beroep kennis te nemen. Ter zake van dit beroep
tegen de verkeersmaatregelen moet het College zich onbevoegd verklaren daarvan kennis te nemen.
Met betrekking tot het beroep gericht tegen het besluit omtrent de dienstregeling dient het College allereerst in te gaan op het
processueel belang dat belanghebbenden thans nog hebben bij een uitspraak op hun beroep tegen een dienstregeling die op 27
mei 2000 eindigde.
Ter zitting hebben appellanten verklaard dat door hen geen bezwaar is gemaakt tegen de nieuwe dienstregeling 2000/2001 die
door verweerder ingaande 2 juli is vastgesteld. Deze nieuwe dienstregeling, die geen wijzigingen omvat ten opzichte van de
dienstregeling voor buslijn 30 in de periode tot 28 mei 2000, is door appellanten niet aangevochten en vervolgens rechtens
onaantastbaar geworden. Desgevraagd hebben appellanten ter zitting verklaard geen schade te hebben geleden ten gevolge van
de door verweerder vastgestelde dienstregeling 1999/2000. Daarmee staat vast dat thans van enig rechtens te honoreren belang
bij een uitspraak op het beroep tegen de dienstregeling 1999/2000 geen sprake is.
Appellanten hebben betoogd dat navraag bij busmaatschappij Connexxion hen had geleerd dat er alleen een nieuwe
dienstregeling wordt vastgesteld als deze gewijzigd is ten opzichte van de vorige.
Voorts hebben zij betoogd dat zij uit de advertentietekst omtrent de invoering van de dienstregeling 2000/2001 niet konden
begrijpen dat daarbij ook een nieuwe dienstregeling voor buslijn 30 werd vastgesteld.
Dienaangaande overweegt het College, dat een en ander niet wegneemt dat appellanten geen bezwaar gemaakt hebben zodat de
dienstregeling 2000-2001 rechtens onaantastbaar geworden is. De waarde van de aangevoerde argumenten kan in de huidige
procedure niet gewogen worden. Slechts als appellanten alsnog bezwaar gemaakt zou hebben, zou beoordeeld zijn, of deze
argumenten het te laat indienen van een bezwaarschrift konden verontschuldigen. Nu dat niet gebeurd is, moet het College van
het rechtens vaststaan van de dienstregeling 2000-2001 uitgaan.
Tenslotte voeren appellanten aan dat hun bezwaren tegen de dienstregeling 1999/2000 ook gelden tegen de nieuwe
dienstregeling 2000/2001, nu deze ten aanzien van eerstgenoemde niet gewijzigd is. Het College begrijpt dit aldus, dat
appellanten de verwachting hebben dat verweerder in een uitspraak over de dienstregeling 1999/2000 aanleiding zal vinden de
dienstregeling 2000/2001 aan te passen. Deze niet op enige juridische grondslag gebaseerde gedachte maakt niet dat
appellanten daardoor alsnog belang hebben bij de een uitspraak op hun beroep.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep, voor zover gericht tegen de dienstregeling wegens verval van procesbelang
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene
wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen voor zover gericht tegen het besluit tot het treffen van
verkeersmaatregelen in de wijk "de Coebel";
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de vaststelling van de dienstregeling niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr W.E. Doolaard en mr F.W. du Marchie Sarvaas in tegenwoordigheid van mr Th. J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2001.
w.g. D. Roemers w.g. Th. J van Gessel