ECLI:NL:CBB:2001:AB0302

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/907
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van aparte UBN-nummers aan varkenshouderijlocaties in verband met definitie van vestiging

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de toekenning van Unieke Bedrijfsnummers (UBN) aan een varkenshouderij. Appellante, een maatschap gevestigd in B, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Productschap Vee en Vlees, dat haar verzoek om één UBN voor twee locaties, gescheiden door een openbare weg, had afgewezen. De zaak kwam ter zitting op 29 november 2000, waar de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kern van het geschil draaide om de definitie van 'vestiging' zoals vastgelegd in de Verordening identificatie en registratie varkens 1998. De appellante stelde dat haar twee locaties, hoewel gescheiden door een onverharde weg, functioneel en veterinaire eenheden vormden en dus als één vestiging moesten worden aangemerkt. Het Productschap daarentegen betoogde dat de aanwezigheid van de openbare weg betekende dat er geen sprake was van aangrenzende percelen, en dat de locaties dus als afzonderlijke vestigingen moesten worden beschouwd.

Het College oordeelde dat de definitie van vestiging in de Verordening eenduidig was en dat de aanwezigheid van de openbare weg de aanname van aangrenzende percelen uitsloot. Het College bevestigde dat de regelgeving was aangepast naar aanleiding van de uitbraak van varkenspest, en dat het van belang was om de bestrijding van dierziekten niet te bemoeilijken. Daarom werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, en werd de beslissing van het Productschap om twee aparte UBN-nummers toe te kennen gehandhaafd. De uitspraak benadrukte het belang van duidelijke definities in de regelgeving en de noodzaak om de volksgezondheid en dierenwelzijn voorop te stellen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 99/907 21 februari 2001
6021
Uitspraak in de zaak van:
de maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: mr M.M.G.M. Richter, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, te Roermond,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder,
gemachtigden: mr R.B.R. Henke en C. den Hoed, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 5 november 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 september 1999.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het besluit van de
Gezondheidsdienst voor Dieren van 20 november 1998 strekkende tot afwijzing van het
verzoek van appellante om ‚‚n UBN nummer te mogen voeren voor de twee locaties
waarop haar bedrijf is gevestigd, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 21 januari 2000 een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak onderzocht ter zitting van 29 november 2000, alwaar partijen bij
monde van hun gemachtigden hun standpunt nader uiteen hebben gezet.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 2 van het Besluit identificatie en registratie dieren, (Stb. 1997, 602) luidt:
" 1. Ter uitvoering van titel I van verordening 820/97 en van richtlijn
92/102/EEG wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het
Produktschap voor Vee en Vlees."
Op 10 december 1997 heeft verweerder de Verordening identificatie en registratie varkens
1998 (verder ook de Verordening) vastgesteld. Uit de algemene toelichting op deze
Verordening wordt de hiernavolgende passage geciteerd:
" Met de uitbraak van varkenspest, begin 1997, zijn enkele bepalingen aangepast.
De grote omvang van deze besmettelijke varkensziekte toonde immers aan dat
niet alleen naleving van de bestaande regelgeving inzake identificatie en
registratie van het grootste belang is, maar dat ook verdergaande maatregelen
op dit terrein onontbeerlijk zijn voor de varkenssector in zijn geheel. Deze
aanpassing hebben betrekking op het vervroegen van de merkverplichting, een
eenduidiger omschrijving van het begrip vestiging en meer gedetailleerde
registratie en meld verplichting ten aanzien van vervoersmiddelen."
De Verordening luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 1
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
(..)
b) voorzitter: de Voorzitter van het Productschap;
(.)
k) vestiging: het geheel van tot een bedrijf behorende productie-eenheden
bestaande uit de op ‚‚n plaats gelegen aangrenzende percelen
grond en gebouwen dan wel de afgescheiden gedeelten
daarvan die door een keuringsarts, als bedoeld in artikel 1.1
van de Regeling handel levende dieren en levende produkten,
als functionele en veterinaire eenheid voor het houden,
opfokken of verzorgen van varkens in gebruik is of daartoe is
bestemd;
(.)
r) UBN: het door of namens de Voorzitter aan het varkensbeslag op
de vestiging uitgegeven Uniek Bedrijfsnummer"
Artikel 1, onderdeel k, wordt in de toelichting op de Verordening als volgt toegelicht:
" De definitie van vestiging betreft een wijziging ten opzichte van de eerdere
definitie. Doordat voorheen de mogelijkheid bestond op verzoek ook
afgescheiden gedeelten van een bedrijf als vestiging aan te merken, maar ook
bedrijven binnen de straal van 1 km werd de bestrijding van dierziekten ernstig
bemoeilijkt. Hier is dan ook gekozen om aangrenzende grond en gebouwen als
‚‚n vestiging te beschouwen, tenzij de RVV deze als afzonderlijke eenheid
aanmerkt. Daarbij moet het gaan om een afgescheiden functionele en
veterinaire eenheid. Op het vervoersdocument dient voortaan mede het RVV-
erkenningsnummer te worden vermeld."
Artikel 2 van de Verordening luidt voorzover hier van belang:
"1. De voorzitter wijst een dienst aan die belast is met de uitvoering van het
bij of krachtens deze verordening bepaalde.
2. De voorzitter kan de dienst opdragen om namens hem besluiten te nemen
ter uitvoering van het bij of krachtens deze verordening bepaalde."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een varkenshouderij aan de C en de
D in B.
- Naar aanleiding van de Verordening heeft de Gezondheidsdienst voor Dieren per
29 september 1997 veranderingen in het UBN systeem doorgevoerd, op grond
waarvan aan het voorheen door appellante samengevoegde bedrijf afzonderlijke
UBN-nummers voor de twee verschillende vestigingen zijn toegekend.
- Bij besluit van 20 november 1998 heeft voormelde dienst - die ingevolge artikel 2
van de Verordening is aangewezen bij besluit van verweerders voorzitter d.d.
11 december 1997 - kennelijk namens de voorzitter van verweerder aan appellante
het volgende bericht:
" Bij brief van 13 oktober 1998 heeft u de Gezondheidsdienst voor Dieren
verzocht om twee locaties van uw varkenshouderijbedrijf, te weten:
C en D, te B,
onder ‚‚n UBN te mogen voeren. In antwoord op uw verzoek bericht ik u het
volgende.
In de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998 van het
Productschap voor Vee en Vlees, staat onder de definitie van UBN:
"het door of namens de Voorzitter aan het varkensbeslag op de vestiging
uitgegeven Uniek Bedrijfsnummer".
Het begrip 'vestiging' is gedefinieerd als
"het geheel van tot een bedrijf behorende productie-eenheden bestaande uit
de op ‚‚n plaats gelegen aangrenzende percelen grond en gebouwen dan wel
de afgescheiden gedeelten daarvan die door een keuringsarts, als bedoeld in
artikel 1.1. van de Regeling handel levende dieren en levende produkten, als
functionele en veterinaire eenheid voor het houden, opfokken of verzorgen
van varkens in gebruik is of daartoe bestemd is."
Uit uw brief blijkt dat het geheel van de door u bedoelde productie-
eenheden niet voldoet aan de bovenvermelde definitie van vestiging. Het
betreft g‚‚n aangrenzende percelen grond en gebouwen. De percelen zijn
gescheiden door een openbare weg. Uw verzoek wordt afgewezen.
Op grond van bovenstaande dienen beide lokaties elk te beschikken over een
eigen UBN."
- Appellante heeft tegen dit besluit op 23 december 1998 bezwaar gemaakt bij
verweerder.
- Op 6 mei 1999 is appellante naar aanleiding van haar bezwaarschrift gehoord door
verweerders bezwaarschriftencommissie. Uit het verslag van de zitting wordt de
navolgende passage geciteerd.
" De heer A zegt dat hij in 1994 het bedrijf van zijn buurman, dat 30m vanaf zijn
eigen hoofdvestiging ligt, heeft gekocht. In 1994 was het toegestaan om i.p.v.
twee UBN nummers ‚‚n UBN nummer aan te vragen. Door de varkenspest
heeft zijn bedrijf echter twee UBN nummers gekregen. Verzoeker wil graag
weer ‚‚n UBN voor zijn bedrijf aangezien het hebben van twee UBN's veel
extra kosten en administratief werk met zich meebrengt. Hij laat met behulp
van foto's zien dat de locatie alleen wordt gescheiden door een onverharde
zandweg waar geen verkeer overheen rijdt. Hij legt uit dat de dieren na de
geboorte op de hoofdvestiging een oormerk krijgen, daarna gaan ze naar de
nevenvestiging en na zes weken gaan ze weer terug naar de hoofdvestiging. Dit
betekent dat de dieren zes weken met een ander UBN nummer op een andere
vestiging verblijven. De heer E legt uit wat de extra kosten zijn wanneer het
bedrijf twee UBN's heeft. De dieren moeten nu twee keer aan- en afgemeld
worden. Twee keer per week vindt er een transport met biggen plaats, waardoor
er twee keer RVL aangevraagd moet worden. Ook de aanvraag van extra
aanmeldingsformulieren brengt administratieve kosten met zich mee. De heer F
voegt daaraan toe dat er ook vanuit veterinair oogpunt bezien nadelen zijn. Er
moet nu twee keer zo veel bloed bij de biggen worden getapt. Ook zijn er twee
keer zoveel onderzoekskosten en dienen er aparte logboeken bijgehouden te
worden. Gevoelsmatig is dit voor verzoeker ‚‚n bedrijf."
- Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder als volgt overwogen.
" Ingevolge de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998 van het
productschap wordt onder UBN verstaan: "het door of namens de Voorzitter
aan het varkensbeslag op de vestiging uitgegeven Uniek Bedrijfsnummer". In
bovengenoemde verordening is het begrip "vestiging" gedefinieerd als "het
geheel van tot een bedrijf behorende productie-eenheden bestaande uit de op
‚‚n plaats gelegen aangrenzende percelen grond en gebouwen dan wel de
afgescheiden gedeelten daarvan die door een keuringsarts, als bedoeld in
artikel 1.1 van de Regeling handel levende dieren en levende producten, als
functionele en veterinaire eenheid voor het houden, opfokken of verzorgen van
varkens in gebruik is of daartoe bestemd is".
Uit de overgelegde informatie van de Gemeente Meerlo-Wansum blijkt
onomstotelijk dat de onverharde weg gelegen tussen de twee vestigingen een
openbaar karakter heeft, waarvan door eenieder gebruik gemaakt kan worden.
Of, en zo ja in welke mate van deze weg door anderen gebruik gemaakt wordt,
is in dezen niet relevant. Beide adressen kunnen dus niet worden aangemerkt
als ‚‚n vestiging zoals bedoeld in de betrokken verordening. In deze
verordening is voor deze wijze gekozen nadat bij de varkenspestbestrijding is
gebleken dat wanneer meerdere vestigingen onder ‚‚n UBN bestaan, dit de
bestrijding van de varkenspest ernstig bemoeilijkt en vertraagt. Het
productschap kan dan ook niet tot een andere conclusie komen dan uw
bezwaarschrift af te wijzen.
Het productschap realiseert zich dat dit hogere kosten voor uw bedrijf met zich
meebrengt, maar is echter gelet op de betekenis van deze maatregel in het kader
van het voorkomen en bestrijden van dierziekten van oordeel dat dit vanuit een
oogpunt van algemeen belang zwaarder dient te wegen dan de hiermee gepaard
gaande individuele nadelen.
Het productschap acht uw bezwaar derhalve ongegrond en handhaaft de
beslissing van GD d.d. 20 november 1998."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft aangevoerd dat de uitleg van verweerder, inhoudend dat door de
aanwezigheid van de onverharde weg sprake is van twee vestigingen, te eng is en niet
wordt gedragen door de Verordening. Naar haar mening zijn productie-eenheden bestaande
uit op ‚‚n plaats gelegen aangrenzende percelen grond en gebouwen als ‚‚n vestiging aan
te merken. Het moet feitelijk gaan om een functionele en veterinaire eenheid.
De percelen en gebouwen van appellante liggen bij elkaar. Dat van een functionele en
veterinaire eenheid sprake is, wordt onderstreept door het feit dat voor het bedrijf ‚‚n
milieuvergunning is afgegeven.
Het vorenstaande wordt niet anders doordat het bedrijf wordt doorsneden door een smal
landbouwweggetje. Temeer niet omdat over dit weggetje geen bedrijfsvreemd verkeer gaat.
Er vinden hier geen transporten plaats tussen verschillende bedrijven, maar enkel de
gebruikelijke verplaatsingen binnen hetzelfde bedrijf. De herkomst van de varkens is in dit
geval steeds eenvoudig te achterhalen. Appellante acht het bestreden besluit in strijd met de
Verordening, althans met de beginselen van behoorlijk bestuur, meer concreet met een
redelijke wetsuitleg, zorgvuldige voorbereiding en een voldoende draagkrachtige
motivering.
5. De beoordeling van het geschil
Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt
heeft gesteld dat aan de beide te onderscheiden door appellante ge‰xploiteerde locaties
twee aparte UBN nummers moeten worden toegekend. Dienaangaande overweegt het
College als volgt.
De Verordening behelst een aanpassing van het regime ten opzichte van de voorgaande
regeling, samenhangend met de uitbraak van varkenspest in 1997. In dit verband wordt
blijkens de toelichting op de Verordening het begrip vestiging eenduidiger dan voorheen
omschreven in artikel 1, onder k.
Het College deelt het oordeel van verweerder dat geen sprake is van aangrenzende percelen
grond en gebouwen als bedoeld in deze bepaling, indien - zoals het geval is - de beide
bedrijfsgedeelten worden doorsneden door een openbare weg. Nu evenmin sprake is van
afgescheiden gedeelten als bedoeld in het tweede gedeelte van de definitiebepaling van het
begrip "vestiging", heeft verweerder terecht geoordeeld dat sprake is van twee
afzonderlijke vestigingen. Dit brengt, gelet op artikel 1, aanhef en sub r van de
Verordening, voor appellante noodzakelijkerwijs de toekenning van twee aparte UBN
nummers mee. Nu evenmin is gebleken dat bedoelde definitiebepalingen zich niet zouden
verdragen met enige hogere rechtsregel, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.A. van der Ham en mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2001.
w.g. D. Roemers w.g. A. Bruining