ECLI:NL:CBB:2001:AB0297
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.G. Lubberdink
- M.A. van der Ham
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten en schadevergoeding
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 februari 2001 uitspraak gedaan over de intrekking van de aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten van appellant, die een café/bar exploiteert in Rotterdam. De intrekking vond plaats na een controle op 18 april 1997, waarbij een speelautomaat werd aangetroffen die niet voldeed aan de wettelijke eisen. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn vergunning, maar dit werd ongegrond verklaard door de burgemeester van Rotterdam. Appellant vorderde schadevergoeding, omdat hij meende schade te hebben geleden door de intrekking van de vergunning en de inbeslagname van de speelautomaat.
Het College heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning op 26 juni 1998 niet in stand kon blijven, omdat het besluit van de burgemeester niet in overeenstemming was met eerdere uitspraken van het College. De schadevergoeding die appellant vorderde, bestond uit omzetschade, kosten van rechtsbijstand, griffierechten en overige schade. Het College oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor de omzetschade en dat de schade door de inbeslagname van de speelautomaat niet causale verband hield met de intrekking van de vergunning. Het College verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de gemeente Rotterdam in de proceskosten en het onterecht betaalde griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet op de kansspelen en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. De beslissing van het College biedt een belangrijke precedent voor vergelijkbare zaken waarin vergunningen voor kansspelen worden ingetrokken en de gevolgen daarvan voor de betrokken exploitanten.