ECLI:NL:CBB:2001:AA9879
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.G. Lubberdink
- W.E. Doolaard
- F.W. du Marchie Sarvaas
- Rechtspraak.nl
Weigering erkenning op basis van de Verordening Vvr erkenningsregeling GMP diervoedersector 1992
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 31 januari 2001, staat de weigering van een erkenning op basis van de Verordening Vvr erkenningsregeling GMP diervoedersector 1992 centraal. De appellante, Fouragehandel A B.V., had op 7 april 1999 bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Productschap Diervoeder, dat op 22 maart 1999 haar aanvraag voor erkenning had afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de verordening inzake het gebruik van producten van dierlijke herkomst voor diervoederdoeleinden niet had goedgekeurd. Hierdoor kon het door appellante geproduceerde diervoeder niet aan varkenshouders worden afgeleverd, wat een vereiste was voor de erkenning.
Na een zitting op 6 december 2000, waarin de zaak samen met een andere werd behandeld, oordeelde het College dat het besluit van 8 december 1999, waarin het bezwaar van appellante werd afgewezen, niet rechtsgeldig was. Het College stelde vast dat de secretaris van het Productschap Diervoeder, die het besluit had genomen, dit in mandaat had gedaan, terwijl artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat mandaat niet verleend kan worden aan degene die het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, heeft genomen. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit van 8 december 1999 vernietigd moest worden.
Het College verklaarde het beroep van appellante gegrond en bepaalde dat het Productschap Diervoeder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Productschap Diervoeder veroordeeld tot het vergoeden van de griffiekosten en de proceskosten van appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van mandaat in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan de geldende wetgeving te houden.