3. De bestreden besluiten
De bestreden besluiten houden - samengevat - (onder meer) het volgende in.
De onderhavige aanvragen zijn afgewezen op grond van het criterium betreffende de
handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio. Redengevend voor de
afwijzingen zijn in casu de acties van het Turkse leger tegen Koerden in het zuid-oosten
van Turkije en het noorden van Irak vanaf eind 1997, welke omstandigheden nopen tot
afwijzing van vergunningaanvragen die betrekking hebben op de uitvoer van strategische
goederen naar Turkije. Onder verwijzing naar de brief van 7 januari 1999 van de Minister
van Buitenlandse Zaken wordt nog opgemerkt dat er geen aanleiding bestaat om te
veronderstellen dat de situatie in het bestemmingsland zich sedertdien heeft verbeterd.
Naar aanleiding van eerder verleende vergunningen kan niet zonder meer met succes een
beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Vergunningen als de onderhavige
worden juist altijd verleend voor de duur van ‚‚n jaar om zodoende te kunnen inspelen op
een eventuele verandering in de omstandigheden met betrekking tot het bestemmingsland,
waarbij iedere afzonderlijke aanvraag dient te worden getoetst aan het Nederlands
buitenlands beleid met betrekking tot dat land op dat moment.
Niettegenstaande het economisch belang dat een ondernemer heeft bij het kunnen nakomen
van overeenkomsten (door het verlenen van een exportvergunning) en het handhaven
danwel versterken van zijn concurrentiepositie, is dit economisch belang in zijn
algemeenheid ondergeschikt aan de andere belangen die de regering zich heeft gesteld in
het kader van het Nederlands buitenlands beleid en het Nederlandse wapenexportbeleid.
Voorts mag en kan van een producent en exporteur van strategische goederen worden
verwacht dat deze op de hoogte is van de regelgeving inzake de uitvoer van strategische
goederen en van de omstandigheid dat aan het sluiten van overeenkomsten met betrekking
tot dergelijke goederen risico's zijn verbonden. De omstandigheden in een
bestemmingsland kunnen immers van de ene op de andere dag ingrijpend wijzigen met alle
mogelijke gevolgen voor het Nederlands buitenlands beleid met betrekking tot dit land,
waarbij bepaalde landen gelet op hun interne situatie of door de situatie in de regio eerder
onderhevig zijn aan veranderingen in het Nederlands buitenlands beleid.
Ter zitting is door verweerder nog gesteld dat in het kader van het streven naar de vrede,
veiligheid en stabiliteit in een bepaalde regio geen uitvoervergunningen worden verleend
voor landen die kunnen worden aangemerkt als een spanningsgebied, tenzij de aard van de
goederen een uitzondering rechtvaardigt, waarbij alsdan acht kan worden geslagen op de
werkgelegenheidssituatie in Nederland en eventuele reeds bestaande contractuele
verplichtingen van de betrokken ondernemingen. In dit verband heeft verweerder de
uitvoer van granaathulzen door de onderneming Eurometaal naar Turkije (bijvoorbeeld)
wel toegestaan, nu deze goederen zich naar hun aard (waarschijnlijk) niet lenen voor de
inzet in het zuid-oosten van Turkije, danwel Noord-Irak. De goederen in het onderhavige
geval lenen zich echter naar hun aard wel voor inzet in deze gebieden, zodat reeds hierom
geen vergunning kan worden verleend. Als de aard van de uit te voeren goederen in relatie
tot de criteria ingevolge het wapenexportbeleid zich tegen vergunningverlening verzet, kan
aan de werkgelegenheidssituatie in Nederland en eventuele reeds bestaande contractuele
verplichtingen van de betrokken ondernemingen geen doorslaggevend belang worden
gehecht.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende
tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Bij de besluitvorming in het kader van de onderhavige aanvragen heeft verweerder bij de
vereiste belangenafweging ten onrechte onvoldoende gewicht toegekend aan het belang
van de Nederlandse werkgelegenheidssituatie (en die bij appellante in het bijzonder) en de
financi‰le positie van appellante. Hierbij is van belang dat appellante zich contractueel
heeft vastgelegd tot levering van de genoemde onderdelen. Indien geen exportvergunning
wordt verleend, kan appellante deze overeenkomst niet nakomen en zal de afnemer de
schade op haar verhalen, waartoe thans reeds een arbitrageprocedure in Zwitserland
aanhangig is gemaakt. Bij het niet nakomen van de huidige overeenkomst ligt het
bovendien voor de hand dat de Turkse afnemer in de toekomst geen nadere orders meer bij
appellante zal plaatsen.
Voor appellante klemt een en ander te meer nu zij onlangs uit een surseance-periode is
gekomen en haar financi‰le positie niet rooskleurig valt te noemen. Appellante wordt
verder geconfronteerd met hogere uitgaven in verband met voorraadkosten en (eventueel)
aanzienlijke claims van (Nederlandse) toeleveranciers. Het economisch belang van
appellante bij het alsnog verstrekken van een uitvoervergunning is derhalve evident.