5 De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft ten eerste betoogd dat verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft genomen door de beslissing op het bezwaar mede te baseren op een herbeoordeling van examenantwoorden die door appellant niet in zijn bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
De bepaling van artikel 7:11 Awb dat de heroverweging plaats vindt op grondslag van het bezwaar, staat in beginsel niet in de weg aan handhaving van de afwijzing op een andere grond dan die waarop het in bezwaar bestreden, primaire besluit steunt. Dit oordeel vindt bevestiging in de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb waaruit blijkt dat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld.
De bedoeling van evenvermelde bepaling is blijkens de memorie van toelichting bij de Awb ten eerste dat die onderdelen van het primaire besluit, die geheel los staan van de aangevoerde bezwaren, in beginsel buiten beschouwing blijven. In zoverre belette artikel 7:11, eerste lid, Awb verweerder niet ook de andere antwoorden die tot het in bezwaar bestreden examenresultaat hebben geleid, bij zijn heroverweging van dit resultaat te betrekken.
Met die bepaling is blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb tevens bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het bezwaarschrift niet mag leiden tot een ver-slechtering van de positie van de indiener die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Ook in dat opzicht staat artikel 7:11, eerste lid, Awb niet in de weg aan het bestreden besluit nu daarbij niet tot anders of meer is beslist dan dat het eindcijfer van het examenwerk niet wordt verhoogd, en appellant derhalve niet in een slechtere positie is komen te verkeren dan het geval zou zijn geweest als hij geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit.
De conclusie is dat de omstandigheid dat verweerder het examenwerk opnieuw in zijn geheel heeft laten beoordelen, het bestreden besluit niet onrechtmatig maakt.
5.2 Dat de bepalingen omtrent de bezwaarprocedure, neergelegd in de Awb, op zichzelf niet uitsluiten dat een bestuursorgaan, beslissend op bezwaar, op grond van nader onderzoek komt tot een andere of ruimere motivering van zijn besluit dan aanvankelijk werd gegeven, neemt niet weg dat de bij het volgen van de bezwaarprocedure jegens de bezwaarde in acht te nemen zorgvuldigheid er toe dwingt dat geen afwijzend besluit wordt genomen dan nadat de bezwaarde van de uitkomsten van dit onderzoek en de voorgenomen gevolgtrekkingen en nadere standpuntbepaling op de hoogte is gesteld en hem de mogelijkheid is geboden zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken.
Het heeft in de omstandigheden van dit geval, hiervoor in paragraaf 2.2 vermeld, op de weg van verweerder gelegen appellant uitdrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid hetzij bij gemachtigde ter hoorzitting, hetzij schriftelijk te reageren op de herbeoordeling van andere antwoorden in het examenwerk, dan door appellant in zijn bezwaarschrift aan de orde gesteld. Daarbij neemt het College in aanmerking dat verweerder bij herhaling door appellant is verzocht om informatie over doel en procedure van de hoorzitting en dat verweerder wist, althans behoorde te begrijpen, dat appellant in de veronderstelling leefde dat andere examenantwoorden dan in zijn bezwaarschrift aan de orde gesteld, door verweerder niet in de heroverweging konden worden betrokken.
Verweerder heeft echter volstaan appellant mede te delen dat ter hoorzitting zal worden ingegaan op appellants (motivering van zijn) bezwaarschrift, dat nu juist beperkt was tot de examenantwoorden 2, 3 en 5c., alsmede op zijn kennis. Hieronder is niet te begrijpen, en hiermee is appellant derhalve niet gewezen op de mogelijkhgeid te reageren op de herbeoordeling van de andere antwoorden in het examenwerk.
Aan dit verzuim doet niet af het verweer dat appellant tenslotte zou hebben afgezien van het recht te worden gehoord, althans hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Immers, appellant heeft uitdrukkelijk verzocht hem, bijgestaan door zijn adviseur, te horen en heeft bij ontvangst van de eerste uitnodiging, zes dagen voor de hoorzitting, per ommegaande geantwoord verhinderd te zijn onder opgave van twee alternatieve data. Vervolgens heeft verweerder de hoorzitting verplaatst naar een datum waarop, naar verweerder wist, appellant ook verhinderd was.
Dat appellant heeft nagelaten zich ter hoorzitting door een gemachtigde te laten vertegenwoordigen, is naar het oordeel van het College niet los te zien van verweerders eerdere mededeling aan appellant dat het niet gebruikelijk is dat een adviseur van de bezwaarde aanwezig is bij een hoorzitting.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat verweerder door in de omstandigheden van dit geval appellant niet uitdrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid hetzij bij gemachtigde ter hoorzitting, hetzij schriftelijk zijn zienswijze kenbaar te maken omtrent de herbeoordeling van andere antwoorden in het examenwerk, dan door appellant in zijn bezwaar aan de orde gesteld, heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die is vereist bij een behoorlijke bezwaarprocedure.
5.3 De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Het College acht voorts termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld. Verweerder is te veroordelen in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het beroep, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verschijnen ter zitting: 1 punt) en zijn reiskosten per openbaar vervoer. Voor een veroordeling in de kosten die appellant in de bezwaarprocedure heeft gemaakt, biedt artikel 8:75 van de Awb geen grondslag.