5. De beoordeling
Alvorens tot bespreking van de beide door appellant voorgedragen middelen over te gaan zal het College ingaan op het door betrokkene gevoerde verweer, dat de raad van tucht ten onrechte appellant ontvankelijk heeft geacht in zijn klacht.
De raad van tucht heeft dit verweer, dat ook in eerste aanleg is gevoerd, verworpen op de grond dat betrokkene specifiek tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wordt verweten. Het College is, gelet op de inhoud en de strekking van de voorschriften van de Wet op de Registeraccountants, betreffende de tuchtrechtspraak, van oordeel dat de raad van tucht aldus een juiste maatstaf heeft gehanteerd voor de beoordeling van de vraag of een klager ontvankelijk is in zijn klacht. Evenmin valt in te zien dat de raad van tucht, gelet op de formulering van de klacht onder 4. van de tuchtbeslissing, die maatstaf ten onrechte in casu heeft toegepast. Voor een ambtshalve uit te spreken vernietiging van de beslissing op deze door betrokkene aangevoerde grond -betrokkene heeft immers zelf geen beroep ingesteld- ziet het College dan ook geen plaats.
5.1 Voor het antwoord op de vraag of bepaalde klachtonderdelen ten onrechte door de raad van tucht onbesproken zijn gelaten, dient eerst het tweede middel te worden beoordeeld. Dienaangaande overweegt het College het volgende.
Uit de klacht, zoals die door appellant is ingediend, noch uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad van tucht blijkt dat appellant met zoveel woorden heeft gesteld dat hij niet betwist dat de jaarrekening, hier in geding, voldoet aan de Comptabiliteitsvoorschriften. In zoverre treft het middel derhalve doel.
Niettemin kan dit niet tot het oordeel leiden dat de raad van tucht ten onrechte dit klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard. Het College overweegt daartoe als volgt. De overweging onder 5.6 van de tuchtbeslissing moet, zoals ook appellant veronderstelt, kennelijk aldus worden gelezen, dat de raad van tucht, onder meer, oordeelt dat niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de onderhavige jaarrekening niet voldoet aan hetgeen de Comptabiliteitsvoorschriften voorschrijven. Het College ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd, gelet ook op hetgeen door betrokkene daartegenover is gesteld geen grond voor de conclusie dat de raad van tucht zulks ten onrechte heeft overwogen. De omstandigheid dat naar appellant stelt, die jaarrekening aldus niet het door hem - met verwijzing naar de verslaglegging door ondernemingen - bedoelde inzicht verschaft, kan zoals ook de raad van tucht heeft overwogen niet tot een ander oordeel leiden, nu noch uit de tekst noch uit de strekking van genoemde voorschriften volgt dat het inzicht, dat appellant blijkbaar voor ogen staat, door die voorschriften wordt verlangd. Het College wijst er in dit verband op dat de regels inzake jaarrekening en jaarverslag, neergelegd in titel 9 van boek 2 van het B.W., volgens artikel 360 B.W. van toepassing zijn op andere rechtspersonen dan gemeenten. De Comptabiliteitsvoorschriften voorzien onder meer voor gemeenten in zelfstandige regels voor de financiële verslaglegging. Mede gelet op de verschillen in doelstelling tussen de financiële verslaglegging door ondernemingen en door overheden anderzijds, is - anders dan appellant lijkt te veronderstellen - voor de uitleg van de Comptabiliteitsvoorschriften de uitleg van overeenkomstige begrippen en bepalingen uit het B.W. niet zonder meer doorslaggevend.
Het oordeel van de raad van tucht komt erop neer, dat tegen de achtergrond van de hiervoor bedoelde wijze van uitleg van de Comptabiliteitsvoorschriften, niet kan worden staande gehouden dat de gemeente X is getreden buiten de grenzen welke die voorschriften voor de verslaglegging stellen. In hetgeen in beroep door appellant hieromtrent is aangevoerd vindt het College geen aanleiding om de raad in dat oordeel niet te volgen.
De slotsom van de raad van tucht dat de individuele posten geen beoordeling behoeven, vat het College op in die zin, dat de raad daarmee - anders dan appellant kennelijk veronderstelt - slechts heeft willen aangeven dat - gelet op het onder 5.4. van de beslissing overwogene - een afzonderlijke bespreking van appellants klachten ten aanzien van de individuele punten in het licht van het daaraan voorafgaande oordeel niet meer noodzakelijk is. Die conclusie acht het College juist.
Terecht heeft de raad voor de beantwoording van de vraag of betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, in casu bepalend geacht of hij in strijd met de geldende wettelijke bepalingen een goedkeurende verklaring heeft afgegeven. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat de raad van tucht op goede gronden heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is, moet de conclusie luiden dat dit middel vergeefs is voorgedragen.
5.2 Nu bespreking van het tweede middel niet tot de conclusie leidt dat het door de raad van tucht besproken klachtonderdeel gegrond is, kan ook het eerste middel niet leiden tot het door appellant beoogde resultaat. Het gaat naar de mening van appellant hierom de volgende klacht-onderdelen, zoals appellant deze in zijn beroepschrift heeft weergegeven:
"De onderdelen zijn:
1.Op de onjuiste officieel gepubliceerde mededeling van het gemeentebestuur dat ook de accountant - na herhaald onderzoek - van mening was dat het saldo van de baten en de lasten ƒ [bedrag] was en bleef, heeft de accountant nagelaten passend te reageren, waartoe zijn Gedrags- en beroepsregels hem verplichtten.
(…)
2. De accountant heeft ten onrechte toegestaan dat zijn verklaring bij de jaarrekening openbaar werd gemaakt, nu tezamen met de jaarrekening een aanbiedingsbrief van het gemeentebestuur openbaar werd gemaakt waarin ten onrechte was opgenomen dat de jaarrekening sluit met een batig saldo van ƒ [bedrag]. De Gedrags- en Beroepsregels staan dat niet toe.
(…)
3. De accountant heeft bij de jaarrekening een goedkeurende verklaring verstrekt waarin hij ten onrechte beweert dat de jaarrekening een betrouwbaar beeld geeft van de omvang en het saldo van de baten en de lasten en van de omvang en samenstelling van het eigen vermogen. De Gedrags- en Beroepsregels staan dit niet toe.
(…)."