Betwist wordt dat ten aanzien van de varkens van appellanten deskundigen een risico-inventarisatie hebben uitgevoerd. Hiervan blijkt uit het besluit niets. De in het besluit genoemde redenen waarom het bedrijf van appellanten als risicovol is beschouwd overtuigen niet. Ter adstructie van hun opvatting wijzen appellanten op een artikel van C. Terpstra - een internationaal erkend deskundige op het gebied van de klassieke varkenspest - in het Tijdschrift voor diergeneeskunde van april 1997 en het op het ID-DLO gehanteerde protocol ten aanzien van het vaststellen van de aanwezigheid van het klassieke varkenspestvirus in bloed van varkens.
Pas in het verweerschrift wordt het bedrijf aan adres D te A genoemd als de haard waarop 8 juni 1997 besmetting werd geconstateerd. Dit is ten onrechte nu die besmetting op 4 juni 1997 door de dierenarts werd geconstateerd.
Appellanten betwisten dat een varken drager van het klassieke varkenspestvirus kan zijn, zonder dat dit op enigerlei wijze zou kunnen worden aangetoond.
Gegrondbevinding van de grieven tegen het besluit tot verdachtverklaring dient tot gevolg te hebben dat ook het besluit tot het treffen van maatregelen in verband met de verdachtverklaring dient te worden vernietigd.
Tenslotte hebben appellanten een aantal grieven aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de tegemoetkoming in de schade.
5. De beoordeling van het geschil
Ter beoordeling staat of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Het College stelt op basis van het verhandelde ter zitting vast dat de uitbraak van varkenspest op het naburige bedrijf aan adres D heeft plaatsgevonden op 4 juni 1997. Naar de op de zaak betrekking hebbende stukken bevestigen is vervolgens het bedrijf van appellanten op 5 juni 1997 ter plaatse door twee veterinaire deskundigen beoordeeld, waarna op grond van de criteria die verweerder hanteerde voor preventief ruimen ten tijde in geding, het bedrijf van appellanten verdacht is verklaard en onder meer de maatregel van preventieve ruiming is opgelegd. Van deze criteria heeft verweerder in het primaire besluit en de daarbij gevoegde bijlage genoegzaam mededeling gedaan, zodat zij voor appellanten in voldoende mate kenbaar hadden kunnen zijn. Blijkens deze criteria is niet vereist dat is geconstateerd dat een bedrijf is besmet.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het vaststellen van de criteria op grond waarvan een bedrijf als verdacht wordt aangemerkt. In het bestreden besluit, het verweerschrift en nader ter zitting heeft verweerder de wetenschappelijke onderbouwing van die criteria voldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft gedurende de periode vanaf de uitbraak van de varkenspest in februari 1997 tot aan het einde van de epidemie (begin 1998) de voor de beslissing tot verdachtverklaring en de daarmee samenhangende maatregel van preventieve ruiming gehanteerde criteria aangepast op grond van ten tijde van de epidemie verkregen voortschrijdend inzicht van deskundigen inzake de voor een effectieve bestrijding van deze ziekte in een land met een hoge varkensdichtheid als Nederland te nemen maatregelen.
Appellanten zijn er niet in geslaagd aan te tonen dat de ligging van hun bedrijf zodanig was dat verweerder bij de toepassing van de door hem gehanteerde criteria niet tot verdachtverklaring en ruiming van het bedrijf heeft kunnen overgaan.
Aan de rechtmatigheid van het besluit tot verdachtverklaring kan evenmin afdoen de omstandigheid dat verweerder zijn besluit tot ruiming van de varkens niet in alle gevallen onmiddellijk heeft kunnen effectueren en tussen de verdachtverklaring en de uitvoering van de aangezegde maatregelen enige dagen verliepen, wegens gebrek aan mensen en middelen.
In het verweerschrift heeft verweerder genoegzaam toegelicht dat in het artikel van
C. Terpstra en het protocol van het ID-DLO, waarop appellanten zich beroepen, niet wordt gesteld dat het virus onmiddellijk aantoonbaar is, doch slechts wordt aangegeven dat het virus op enig moment aantoonbaar is, voordat het varken antilichamen vormt tegen de ziekte. Dit standpunt is door appellanten ter zitting niet weersproken.