Ter zitting is van de zijde van verweerder opgemerkt dat het niet zorgvuldig is geweest om slechts C te attenderen op
onjuistheden en onvolledigheden op het overdrachtsformulier. Intussen heeft verweerder in dit opzicht zijn werkwijze
gewijzigd en krijgen beide partijen bericht, indien sprake is van onjuistheden of onvolledigheden op het formulier.
Tevens is namens verweerder opgemerkt dat er ten onrechte niet is gehoord, aangezien de in de bezwaarschriftenprocedure
naar voren gekomen feiten en omstandigheden met zich brachten dat tot horen diende te worden overgegaan.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft voor zover in deze van belang het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De handelwijze van verweerder getuigt van onzorgvuldigheid jegens appellant. Gezien de ontkenning door appellant van de
echtheid van eerdervermelde handtekening, had verweerder daarnaar een behoorlijk onderzoek dienen in te stellen.
Dat is evenwel niet gebeurd. In het bestreden besluit heeft verweerder immers opgemerkt dat hij gezien de wettelijke
voorschriften niet kan treden in de beoordeling van de echtheid van de onderhavige handtekening. Eerst in het verweerschrift
wordt gesteld dat verweerder om zorgvuldigheidsredenen heeft gemeend de handtekening van appellant te moeten vergelijken
met handtekeningen van hem, die voorkomen op bij verweerder aanwezige documenten.
Ter zitting heeft appellant met betrekking tot de inhoud van het aldaar getoonde formulier opgemerkt dat de vermelding van
een van zijn postcodes en een telefoonnummer niet kloppen, en voorts gewezen op de rommelige wijze waarop het formulier is
ingevuld.
5. De beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het voorafgaande overweegt het College in de eerste plaats dat de echtheid van de handtekeningen van de
vervreemder en van de verkrijger, die zijn geplaatst op een overdrachtsformulier, een aangelegenheid betreft, die verweerder
aangaat in het kader van de uitvoering van Wet verplaatsing mestproduktie. Immers, indien zou komen vast te staan dat een
van genoemde partijen het formulier niet heeft getekend, kan ingevolge het bepaalde in artikel 9 van deze wet niet tot
registratie worden overgegaan.
Het vorenstaande kan, afhankelijk van de zich in een bepaald geval voordoende feiten en omstandigheden, met zich brengen
dat bij betwisting van de echtheid van een handtekening, verweerder een onderzoek met betrekking tot die echtheid instelt of
laat instellen.
Naar het oordeel van het College gaven de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding voor een zodanig
onderzoek. Immers, verweerder heeft niet naar aanleiding van de ontvangst van het overdrachtsformulier, aan appellant
kenbaar gemaakt dat een dergelijk formulier, dat appellants naam als vervreemder vermeldde, bij hem was ingekomen. Ook
heeft verweerder appellant niet op de hoogte gesteld van het opvragen van nadere gegevens aan C, hetgeen kort na de
ontvangst van het formulier is gebeurd.
Wanneer zodanige informatie wel was verstrekt, zou een ontkenning van de echtheid van de handtekening als hiervoor
omschreven, in een ander licht komen te staan.
Gezien de hierboven weergegeven voorgeschiedenis van het primaire besluit van
19 september 1997 en de inhoud van de bezwaren die appellant tegen dat besluit naar voren heeft gebracht, had in verband met
de bij het geven van een beslissing op die bezwaren te betrachten zorgvuldigheid, niet mogen worden afgezien van het horen
van belanghebbenden. In het kader van een dergelijke hoorprocedure zou de gelegenheid hebben bestaan zaken die eerst bij het
College aan de orde zijn gesteld, in het kader van de heroverweging door verweerder naar voren te brengen.
In verband met het voorafgaande moet worden geoordeeld dat verweerder zich, zoals ook zijnerzijds ter zitting is erkend, ten
onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het horen van appellant vanwege de kennelijke ongegrondheid van diens bezwaren,
achterwege kon blijven.
In verband hiermede moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:3 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het verlengde hiervan overweegt het College dat verweerder ten onrechte heeft volstaan met een visuele vergelijking van de
op appellants naam gestelde handtekening op het overdrachtsformulier, welke vergelijking, naar moet worden aangenomen,
heeft plaatsgevonden door personen die niet ter zake deskundig waren.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
In verband met het vorenoverwogene acht het College, gelet op het bepaalde bij de artikelen 8:72. 8:74 en 8:75 van de Awb
termen aanwezig voor de in het dictum van deze uitspraak vermelde nevendicta.
In aanmerking genomen dat deze uitspraak impliceert dat verweerder andermaal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is
overwogen, dient te beslissen op het bezwaarschrift van appellant, bestaat er geen grond voor vergoeding van schade als
gevorderd door appellant.
6. De beslissing
Het College:
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
? bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van fl. 210,-- (zegge: tweehonderdentien gulden) aan hem
wordt vergoed door verweerder;
? Veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellant, welke kosten worden begroot op
fl. 1.420,-- (zegge: eenduizendvierhonderdentwintig gulden) en dienen te worden betaald door verweerder;
? wijst de Staat aan als de rechtspersoon die evengenoemde bedragen moet voldoen;
? wijst af het meer of anders gevorderde.