ECLI:NL:CBB:2000:AA8422
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- M.J. Kuiper
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de weigering van een energieverklaring op basis van de Wet op de inkomstenbelasting 1964
In deze zaak heeft appellante, aangeduid als A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, verweerder, dat op 28 mei 1999 is genomen. Dit besluit betrof de weigering om een verklaring af te geven die nodig was voor de energie-investeringsaftrek, zoals geregeld in artikel 11 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De procedure begon op 8 juli 1999, toen het College van Beroep voor het bedrijfsleven het beroepschrift ontving. De kern van het geschil draait om de vraag of de appellante haar investering tijdig heeft aangemeld. De Minister stelde dat de overeenkomst pas op 15 april 1997 tot stand was gekomen, terwijl appellante meende dat dit al op 20 maart 1997 het geval was. De feiten wezen uit dat de appellante op 24 maart 1997 een opdrachtbevestiging had ontvangen, maar dat de investering pas op 15 april 1997 definitief was. De Minister weigerde de energieverklaring op basis van de aanmeldingstermijn van drie maanden, zoals voorgeschreven in de wet.
Tijdens de zitting op 8 augustus 2000 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De Minister verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de appellante de investeringsverplichting al op 20 maart 1997 was aangegaan, wat blijkt uit de opdrachtbevestiging en de daaropvolgende facturen. Appellante voerde aan dat de overeenkomst pas geldig was na de ondertekening van de opdrachtbevestiging op 15 april 1997. Het College oordeelde dat de Minister terecht had geconcludeerd dat de appellante haar investering niet tijdig had aangemeld, omdat de verplichting al eerder was aangegaan. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er waren geen termen voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.J. Kuiper, met H.J. Dullaart als griffier, op 21 november 2000.