ECLI:NL:RVS:2025:3848
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring voor woonruimte door college van burgemeester en wethouders Wijk bij Duurstede
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 22 oktober 2024 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] had op 31 mei 2023 een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede, omdat zij geen vaste woon- en verblijfplaats had. Dit was het gevolg van haar scheiding op 17 januari 2022 en de overdracht van de voormalige echtelijke woning op 1 april 2022 aan een nieuwe eigenaar. [appellante] heeft de zorg voor twee kinderen, die bij haar moeder wonen, en verblijft momenteel bij vrienden en kennissen.
Het college heeft de aanvraag voor de urgentieverklaring op 14 juli 2023 afgewezen, en het bezwaar dat [appellante] hiertegen indiende, werd op 5 december 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 18 juni 2025 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat mr. D.D. Pietersz, en het college werd vertegenwoordigd door A. Sanders en D. Wehl.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, zoals vastgelegd in de Huisvestingverordening Regio Utrecht 2019. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid het moment van de aanvraag bepalend mocht achten en dat er geen sprake was van een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.