ECLI:NL:RVS:2025:2919

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
202303434/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door verzoekers in asielzaak

In deze zaak hebben verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 mei 2023. De rechtbank had de asielaanvragen van verzoekers ongegrond verklaard, omdat Cyprus volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. Tijdens het hoger beroep hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling tegen de minister van Asiel en Migratie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister de asielaanvragen van verzoekers niet tijdig bij Cyprus heeft ingediend, wat heeft geleid tot de intrekking van het hoger beroep. De Afdeling heeft geoordeeld dat er aanleiding is om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat de minister aan verzoekers tegemoet is gekomen door de asielaanvragen alsnog in behandeling te nemen. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2025.

Uitspraak

202303434/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], mede voor hun minderjarige kind,
verzoekers,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
Procesverloop
Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat in Zwolle, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 mei 2023 in zaken nrs. NL23.9926 en NL23.9930.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een nader stuk ingediend.
Verzoekers hebben het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       Verzoekers hebben het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan een appellant tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door haar toedoen is vervallen. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1.
2.       De minister heeft bij besluiten van 30 maart 2023 en 31 maart 2023 de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen, omdat Cyprus daarvoor volgens haar verantwoordelijk was op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de daartegen door verzoekers ingestelde beroepen bij uitspraak van 25 mei 2023 ongegrond verklaard. Hangende het hoger beroep tegen deze uitspraak, heeft de minister de in beroep bestreden besluiten ingetrokken en de asielaanvragen alsnog in behandeling genomen omdat de overdrachtstermijn was verstreken. Daarom hebben verzoekers het hoger beroep ingetrokken.
3.       Verzoekers betogen terecht dat er aanleiding bestaat de minister in de proceskosten te veroordelen. Zoals zij in beroep en hoger beroep hebben aangevoerd, heeft de minister het claimverzoek namelijk niet op tijd bij Cyprus ingediend, omdat een zogenoemde loopbrief als bewijs geldt dat om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening is verzocht. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569, onder 9.1. In dit geval dateert de loopbrief van 4 augustus 2022 en heeft de minister het claimverzoek op 27 januari 2023 ingediend, terwijl dit gelet op artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening binnen twee maanden na de dagtekening van de loopbrief had moeten gebeuren.
4.       Gelet op wat de Afdeling onder 3 heeft overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de minister, anders dan zij stelt, de besluiten van 30 maart 2023 en 31 maart 2023 heeft ingetrokken omdat zij het claimverzoek niet op tijd heeft ingediend, en niet omdat de overdrachtstermijn was verstreken. Dit betekent dat de minister aan verzoekers is tegemoetgekomen.
5.       Daarom wijst de Afdeling het verzoek toe. De minister moet de door verzoekers in verband met het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij verzoekers in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025
1020