ECLI:NL:RVS:2025:2524

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202405836/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Dienst Toeslagen over huurtoeslag en schadevergoeding na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 7 augustus 2024 het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Dienst Toeslagen ongegrond verklaarde. De Dienst Toeslagen had op 4 maart 2023 de huurtoeslag van [appellant] over 2021 definitief vastgesteld op nihil en hem meegedeeld dat hij € 2.851,00 aan verstrekte voorschotten huurtoeslag moest terugbetalen. Dit besluit was gebaseerd op de basisregistratie inkomen, waaruit bleek dat de rendementsgrondslag van [appellant] over 2021 € 58.308,00 bedroeg, terwijl het maximum voor huurtoeslag € 31.340,00 was. In bezwaar had [appellant] een vaststellingsovereenkomst overgelegd, waarin hij een schadevergoeding van € 41.000,00 was overeengekomen met een verzekeraar na een verkeersongeval. De Dienst Toeslagen had een deel van deze schadevergoeding, € 9.430,00, aangemerkt als vergoeding voor immateriële schade en dit als bijzonder vermogen beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor huurtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat de motivering van de Dienst Toeslagen voldoende was en dat de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade op juiste wijze was vastgesteld. [appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Dienst Toeslagen voldoende had gemotiveerd. Hij stelde dat de schadevergoeding niet correct was vastgesteld en dat de gevolgen van het verkeersongeval niet goed waren meegenomen in de beoordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Dienst Toeslagen de hoogte van de schadevergoeding op een redelijke manier had vastgesteld. De Afdeling concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat de Dienst Toeslagen de medische gevolgen voor [appellant] had onderschat. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202405836/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 7 augustus 2024 in zaak nr. 23/3875 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2023 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2021 definitief vastgesteld op nihil en meegedeeld dat hij een bedrag van € 2.851,00 aan verstrekte voorschotten huurtoeslag over dit jaar, inclusief rente, moet terugbetalen.
Bij besluit van 8 augustus 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 april 2025, waar [appellant] per videoverbinding en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming
1.       De Dienst Toeslagen heeft [appellant] over 2021 voorschotten huurtoeslag verstrekt. Aan het besluit van 4 maart 2023 heeft de Dienst Toeslagen ten grondslag gelegd dat volgens de basisregistratie inkomen de rendementsgrondslag van [appellant] over 2021 € 58.308,00 bedraagt. Om in aanmerking te komen voor huurtoeslag mocht dit bedrag in 2021 maximaal € 31.340,00 zijn. In bezwaar heeft [appellant] een vaststellingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat hij met een verzekeraar een vergoeding van materiële en immateriële schade van € 41.000,00 is overeengekomen, in verband met opgelopen letsel bij een verkeersongeval. De Dienst Toeslagen heeft vervolgens een bedrag van € 9.430,00 aangemerkt als vergoeding voor immateriële schade en dit tevens aangemerkt als bijzonder vermogen. Het resterende bedrag heeft hij aangemerkt als vergoeding voor materiële schade. De Dienst Toeslagen heeft in het besluit op bezwaar geconcludeerd dat het vermogen van [appellant] in 2021 nog steeds te hoog is om hem in aanmerking te brengen voor huurtoeslag.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de motivering die de Dienst Toeslagen in beroep heeft gegeven, voldoende is om het besluit te dragen. De Dienst Toeslagen heeft in beroep toegelicht dat de schadevergoeding in de vaststellingsovereenkomst tussen [appellant] en de verzekeraar als een totaalbedrag (‘lumpsum’) is opgenomen en dat de Dienst Toeslagen met behulp van het Smartengeldboek van de ANWB heeft onderzocht welk deel daarvan naar redelijkheid kan worden aangemerkt als vergoeding voor immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade op juiste wijze en naar redelijkheid vastgesteld op € 9.430,00. Zij heeft in aanmerking genomen dat de hardheidsclausule in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voorschrijft dat een immateriële schadevergoeding buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vermogenstoets. Verder heeft de rechtbank overwogen dat raadpleging van het Smartengeldboek uitwijst dat dergelijke bedragen ook zijn vastgesteld in zaken waarin het slachtoffer zwaarder letsel heeft opgelopen dan het letsel waar [appellant] mee kampt. [appellant] heeft niet onderbouwd dat het vastgestelde bedrag aan immateriële schadevergoeding te laag is, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft het geconstateerde motiveringsgebrek aan het besluit op bezwaar met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd en heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen het griffierecht aan [appellant] vergoedt.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Dienst Toeslagen het besluit voldoende heeft gemotiveerd en de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade op juiste wijze en naar redelijkheid heeft vastgesteld op € 9.430,00. [appellant] voert aan dat het verkeersongeval een zware wissel op zijn leven heeft getrokken en dat hij daarvan nog dagelijks de gevolgen ondervindt. Hij herkent zich niet in het voorbeeld van de 35-jarige metselaar uit het Smartengeldboek en ook de andere voorbeelden uit het Smartengeldboek die de Dienst Toeslagen in het besluit op bezwaar heeft genoemd, zijn volgens hem niet vergelijkbaar met zijn situatie. [appellant] voert verder aan dat hij behalve de schade aan zijn auto, die berekend is op € 1.600,00, geen andere materiële schade heeft geleden. Het resterende bedrag van € 39.400.00 moet daarom worden aangemerkt als vergoeding van immateriële schade.
Beoordeling
3.1     De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Dienst Toeslagen het besluit voldoende heeft gemotiveerd en de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade op juiste wijze en naar redelijkheid heeft vastgesteld op € 9.430,00. De rechtbank heeft voor die conclusie terecht verwezen naar de concrete toelichting en de motivering die de Dienst Toeslagen heeft gegeven in zijn verweerschrift en de nadere schriftelijke reactie van 28 mei 2024, waarin de Dienst Toeslagen heeft verwezen naar verschillende voorbeelden uit het Smartengeldboek.
De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat uit een medisch adviesrapport van 14 december 2019 naar voren komt dat [appellant] bij het ongeluk naast een hoofdwond, diverse kneuzingen heeft opgelopen, waarvan de kneuzing aan de linkerknie heeft geleid tot traumatisering van reeds aanwezige artrose. De blijvende invaliditeit van [appellant] is in dat rapport vastgesteld op 1-3%. De Dienst Toeslagen heeft zeven voorbeelden uit het Smartengeldboek beschreven waarin de desbetreffende personen whiplash-letsel hebben opgelopen bij een aanrijding met een auto en bij wie - voor zover vastgesteld - de blijvende invaliditeit varieert van 2% tot en met 4%. De Dienst Toeslagen heeft in het geval van [appellant] als leidend voorbeeld genomen de situatie van een 35-jarige man, metselaar van beroep, die bij een botsing nek-, hoofdpijnklachten en knieletsel heeft opgelopen. Deze man heeft blijvend last van hoofdpijn, duizeligheid, concentratie- en geheugenstoornissen en toenemende houding- en belastingafhankelijke lage rugklachten. De blijvende invaliditeit is bij hem vastgesteld op 2%. Dit is, zoals de Dienst Toeslagen heeft toegelicht, tevens het voorbeeld waarin, bij een percentage blijvende invaliditeit vergelijkbaar met dat van [appellant], veruit het hoogste bedrag aan immateriële schadevergoeding is toegekend, namelijk € 9.430,00. Dat [appellant] zich in dit en de andere voorbeelden niet herkent, is begrijpelijk. De wissel die het verkeersongeval op het leven van [appellant] heeft getrokken komt in de voorbeelden immers niet tot uitdrukking. Dit neemt niet weg dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen, door aan te sluiten bij het genoemde voorbeeld met het hoogst toegekende bedrag aan immateriële schadevergoeding, de medische gevolgen van het ongeluk voor [appellant] heeft onderschat. De Dienst Toeslagen heeft er in dit kader tevens terecht op gewezen dat, om [appellant] in dit geval aanmerking te laten komen voor huurtoeslag, een bedrag van € 26.968,00 zou moeten worden aangemerkt als vergoeding voor immateriële schade en dat er geen voorbeeld is van een situatie vergelijkbaar met die van [appellant] waarbij een dergelijk bedrag is toegekend.
[appellant] voert verder tevergeefs aan dat een bedrag van € 39.400,00 moet worden aangemerkt als vergoeding van immateriële schade omdat zijn materiële schade beperkt is gebleven. In de vaststellingsovereenkomst, die dateert van 24 augustus 2020, staat immers vermeld dat de schadevergoeding ziet op alle materiële en immateriële schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden. Dat op dat moment als materiële schade alleen die aan de auto ten bedrage van € 1.600,00 bekend was, betekent niet dat de resterende € 39.400,00 dus uitsluitend bestemd is voor vergoeding van immateriële schade.
Het betoog faalt.
4.       Tot slot slaagt het betoog van [appellant] niet, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, omdat het Smartengeldboek en de voorbeelden die daarin staan voor hem niet traceerbaar zijn.
De Dienst Toeslagen heeft de voorbeelden uit het Smartengeldboek kort beschreven in het verweerschrift aan de rechtbank en in de aanvullende reactie van 28 mei 2024 aan de rechtbank en toegelicht waarom hij juist voor deze voorbeelden heeft gekozen. [appellant] heeft daarmee voldoende informatie gehad om op de voorbeelden te kunnen reageren, wat hij ook heeft gedaan.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
488-1159